De kantonrechtersformule: beter niet in het ambtenarenrecht!

Ambtenarenrecht

Een werkgever trekt een verleende aanstelling voor de ingangsdatum in. Ter compensatie wordt een vergoeding toegekend. Voor de berekening van de vergoeding zoekt de werkgever aansluiting bij de zogenaamde kantonrechtersformule. Deze formule gebruiken kantonrechters bij de ontbinding van een arbeidsovereenkomst in het civiele recht. Wat vindt de bestuursrechter van de toepassing van deze formule in het ambtenarenrecht?

Wat houdt de kantonrechtersformule in?

Kantonrechters gebruiken om de vergoeding te bepalen bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek de formule: A x B x C, waarbij;
A = het gewogen aantal dienstjaren
B = de beloning
C = de correctiefactor.

Factor A: de dienstjaren
De dienstjaren vóór het 40e levensjaar tellen voor 1, de dienstjaren tussen 40 en 50 jaar voor 1,5 en de dienstjaren vanaf het 50e levensjaar voor 2.

Factor B: de beloning
Bij de berekening van de beloning wordt uitgegaan van het (bruto) maandsalaris en de vaste en overeengekomen looncomponenten, zoals vakantietoeslag en een vaste dertiende
maand.

Factor C: de correctiefactor
De correctiefactor verdisconteert het aandeel van de partijen in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde arbeidsrelatie en andere bijzondere omstandigheden.
De correctiefactor is 1 (neutraal) als de ontbindingsgrond geheel voor risico komt van de werkgever en 0 indien de medewerker het einde van het dienstverband in overwegende mate aan zichzelf heeft te wijten. Bij ernstige verwijtbaarheid van de werkgever (of andere bijzondere omstandigheden) kan de correctiefactor hoger zijn dan 1.

De casus

Een medewerker van een ministerie is tijdelijk aangesteld voor bepaalde tijd. Tijdens deze aanstelling wordt hij aangesteld voor onbepaalde tijd. De werkgever trekt dit aanstellingsbesluit echter vóór de ingangsdatum in, onder toekenning van een vergoeding ter compensatie. Voor de berekening van die vergoeding sluit de werkgever aan bij de kantonrechtersformule. De vergoeding wordt gegeven ter compensatie van het door de medewerker geleden nadeel als gevolg van het intrekkingsbesluit.

De werkgever vermenigvuldigt de 5 dienstjaren van de medewerker met het bruto maandsalaris en bepaalt de correctiefactor C op 0,25. De vergoeding bedraagt dus 1,25 bruto maandsalaris. De medewerker, die inmiddels elders weer aan de slag is tegen een salaris dat € 32,03 bruto per maand lager is dan zijn oude salaris, is het niet eens met de toegepaste correctiefactor. Omdat nu eenmaal gekozen is de kantonrechtersformule toe te passen én er geen sprake is van een bijzonder geval, moet de correctiefactor volgens hem worden bepaald op 1.

De werkgever voert aan dat hij de kantonrechtersformule niet één op één heeft toegepast. Het is een puur civielrechtelijk instrument waar slechts aansluiting bij is gezocht om in dit concrete geval tot een bedrag aan nadeelcompensatie te komen. Net zoals door een bestuursrechter in een ander geval op dezelfde wijze met een correctiefactor C van 0,25 een vergoedingsbedrag is bepaald. Het concrete nadeel bestaat volgens de werkgever uit een nadelig verschil in bezoldiging van € 32,03 bruto per maand gedurende 12 maanden en dat nadeel is met toekenning van 1,25 bruto maandsalaris meer dan volledig goedgemaakt.

De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het standpunt van de werkgever dat de kantonrechtersformule zich niet leent voor toepassing in geschillen over de ambtelijke rechtspositie. Door aan te sluiten bij een eerder gekozen benadering met hantering van 0,25 voor de factor C heeft de werkgever een vergoeding toegekend die het door de medewerker geleden nadeel (meer) dan volledig compenseert. Een verdergaande compensatie is niet nodig (CRvB 14 april 2007, LJN: BA4242).

Deze uitspraak is in lijn met eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de toepassing van de kantonrechtersformule.

Eerdere uitspraken

Een werkgever verleent een schooldirecteur ontslag ‘om andere redenen van gewichtige aard’. Er is sprake van een conflict ten gevolge van onverenigbaarheid van karakter tussen de directeur en het team van de school.

De Centrale Raad van Beroep wijst erop dat volgens vaste jurisprudentie bij conflicten binnen het ambtenarenrecht ontslag wegens onverenigbaarheid van karakter slechts kan worden verleend indien daaraan een financiële regeling wordt verbonden, die ten minste (de garantie van) een uitkering inhoudt gelijk aan die waarop aanspraak bestaat bij een niet verwijtbaar onvrijwillig ontslag. De werkgever kan tot een verdergaande financiële regeling gehouden zijn, op grond van zijn aandeel in het bestaan en voortbestaan van de omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid.
Daarbij, merkt de Raad op, gaat het om een compensatie van bedoeld aandeel en niet zonder meer om volledige vergoeding van de uit het ontslag voortvloeiende schade Ook de – door de schooldirecteur bepleite - toepassing van de kantonrechtersformule ligt volgens de Raad niet voor de hand. De formule is immers ontwikkeld voor gevallen van loonderving waarin niet (mede) door ambtelijke rechtspositieregelingen wordt voorzien.
(CRvB 9 december 2004, LJN AR7757).

Op verzoek van een medewerker van een ministerie wordt haar tijdelijke aanstelling bij wijze van proef met een jaar verlengd. Na afloon van deze verlenging weigert de werkgever de aanstelling voort te zetten. De Centrale Raad van Beroep draagt de werkgever op een nieuw besluit te nemen waarbij hij rekening houdt met het feit dat de medewerker tijdens de verlenging geen reële kans op verbetering is geboden. De werkgever handhaaft zijn weigering, maar compenseert de nadelige gevolgen. Hij kent, uitgaande van een fictief verlengd dienstverband van een half jaar, de medewerker een bedrag van € 5.000, - toe. De medewerker is het met dat bedrag niet eens.

De Rechtbank overweegt dat het ‘ondoenlijk is om een berekening te maken van de werkelijk geleden schade’, en bepaalt met toepassing van de kantonrechtersformule de hoogte van de vergoeding op € 6.076, -.
De Centrale Raad van Beroep is echter van oordeel dat de Rechtbank ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de kantonrechtersformule. De Raad herhaalt zijn eerdere standpunt dat het toepassen van de kantonrechtersformule in ambtenarenzaken niet voor de hand ligt omdat die formule is ontwikkeld voor gevallen van loonderving waarin niet (mede) door ambtelijke rechtspositieregelingen wordt voorzien. Bovendien is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de werkelijk geleden schade als gevolg van het besluit om de medewerker geen aanstelling te verlenen, wel degelijk is in te schatten. De werkgever had dat ook gedaan. Hij is bij het bepalen van de hoogte van het schadebedrag, ter compensatie van het aandeel van de minister in het niet slagen van de medewerker in haar functie, uitgegaan van een fictieve verlenging van de aanstelling gedurende een half jaar. De werkgever heeft vervolgens geconcludeerd dat de medewerker in dat half jaar geen inkomensschade heeft geleden omdat zij, in verband met ziekte gedurende dat half jaar, een aanvulling op haar WAO-uitkering heeft gekregen tot het bedrag van haar volledige bezoldiging.
De Raad acht de fictieve verlenging van de aanstelling geen onredelijk uitgangspunt. Nu de medewerker gedurende de hele periode van die verlenging echter ziek is geweest, zou zij in die periode niet in staat zijn geweest om alsnog aan de verwachtingen te voldoen. De Raad is van oordeel dat de medewerker niet tekort is gedaan met toekenning van een bedrag van € 6.076,- ter genoegdoening van het eerder vernietigde ontslagbesluit (CRvB 22 februari 2007, LJN: BA0551).

Conclusie

De Centrale Raad van Beroep heeft in verschillende uitspraken een duidelijk oordeel gegeven over het gebruik van de kantonrechtersformule in het ambtenarenrecht. Niet alleen voor de berekening van de extra vergoeding bij ontslag “op andere gronden” maar ook voor de berekening van nadeelscompensatie in andere situaties. De Raad is van oordeel dat toepassing van deze formule in ambtenarenzaken niet voor de hand ligt.

Dit standpunt van de Raad sluit aan bij een eerdere Vijverberg Update waarin wij onze bezwaren schetsten tegen de toepassing van de kantonrechtersformule door lagere bestuursrechters in het ambtenarenrecht voor de berekening van de extra vergoeding bij ontslag ‘op andere gronden’ (Zie Vijverberg Update ambtenarenrecht 2004/01).

Tips

  • Pas de kantonrechtersformule niet onverkort toe op vergoedingskwesties in het ambtenarenrecht.
  • De vergoeding bij ontslag op andere gronden heeft niet ten doel heeft om alle nadelige gevolgen van het ontslag te compenseren. Het gaat om compensatie van het aandeel dat de werkgever heeft gehad bij het ontstaan of voortbestaan van de situatie. Het gaat niet zonder meer om volledige vergoeding van de uit het ontslag voortvloeiende (inkomens)schade.
  • Als er in andere gevallen aanleiding is om de door een medewerker geleden schade te vergoeden, bepaal dan zo goed mogelijk de werkelijk geleden schade op grond van de relevante feiten en omstandigheden en leg de onderbouwing van het bedrag goed vast.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Eerdere publicaties

Ambtenarenrecht
Ambtenarenrecht

Latere publicaties