ECLI:NL:RBGEL:2023:6860 strafontslag, ongeschiktheidsontslag, verbetertraject
De korpschef van de politie legt onvoorwaardelijk strafontslag op aan een medewerker wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Volgens de korpschef blijkt dat onder andere uit het bezoeken van een illegale prostituee, het raadplegen van politie-informatiesystemen, het vastleggen van meldingen in die systemen die niet horen bij het werk van de medewerker, het oneigenlijk gebruik van het politielogo en het begaan van meerdere verkeersovertredingen. Volgens de rechtbank was de korpschef bevoegd de man disciplinair te straffen wegens plichtsverzuim, maar niet met onvoorwaardelijk strafontslag. De korpschef heeft niet onderbouwd waarom hij vindt dat de gedragingen strafontslag opleveren. Iedere gedraging afzonderlijk had met een lichtere maatregel kunnen worden bestraft. Ook is de medewerker 34 jaar zonder problemen werkzaam geweest bij de politie. Geen strafontslag dus, en ook geen ontslag wegens ongeschiktheid, dat in de bezwaarfase alsnog aan het besluit is toegevoegd. Volgens de rechtbank had de korpschef voor een ongeschiktheidsontslag een verbeterkans moeten bieden en nu dat niet is gebeurd, houdt ook dit ontslag geen stand. De medewerker treedt terug in dienst.
ECLI:NL:CRVB:2023:2493 vernietiging onvoorwaardelijk strafontslag, zelf voorzien, voorwaardelijk strafontslag
Al sinds 1978 werkt appellant bij de politie, laatstelijk in de rol van teamleider technische ondersteuning. De korpschef legt onvoorwaardelijk strafontslag op wegens het onrechtmatig gebruik maken van de dienstcreditcard. De medewerker heeft daarover tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het strafontslag standhoudt, waarna de medewerker in hoger beroep gaat. Volgens de Centrale Raad van Beroep is het onvoorwaardelijk strafontslag onevenredig aan het plichtsverzuim, omdat een deel van de verweten gedragingen niet als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. Over enkele door de medewerker aangeschafte spullen met de creditcard is namelijk aannemelijk gemaakt dat deze voor het werk zijn. De medewerker heeft vele jaren zijn uitgaven op eenzelfde manier verantwoord en dat was nooit aanleiding voor een onderzoek. Hij is hier ook niet eerder op aangesproken. Ook een subsidiair ongeschiktheidsontslag houdt volgens de Raad geen stand. Omdat een deel van de gedragingen wel als plichtsverzuim kan worden aangemerkt, voorziet de Raad zelf in de zaak door een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar op te leggen.
ECLI:NL:CRVB:2023:2489 twee jaar ziekte, WIA-uitkering, herplaatsingsonderzoek
Een medewerker, in dienst van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, is sinds november 2016 ziekgemeld. Twee jaar later ontvangt de medewerker een WIA-uitkering wegens een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De minister vraagt bij het UWV een deskundigenoordeel aan. Daaruit komt dat herstel voor de eigen functie niet binnen zes maanden is te verwachten. Ontslag volgt in december 2019. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verrichten van arbeid ten tijde van de ontslagverlening als louter hypothetisch moet worden beschouwd en onderzoek naar een passende functie achterwege kon blijven. De Centrale Raad van Beroep vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Volgens de Raad moeten voorschriften over het herplaatsingsonderzoek worden nageleefd. Toekenning van een WIA-uitkering hoeft niet te betekenen dat de medewerker tot geen enkele arbeid meer in staat is. Volgens een arbeidsdeskundig onderzoek kon de medewerker niet het eigen werk doen, maar wel 20 uur per week arbeid verrichten. Het achterwege laten van het herplaatsingsonderzoek is dan ook niet terecht geweest. De medewerker blijft in dienst.
ECLI:NL:CRVB:2023:2026 strafontslag, ontslag op andere gronden, Hoffmann onderzoek, medische beperkingen
De Raad van bestuur van het academisch ziekenhuis Maastricht stopt het salaris van een medewerkster die meent te ziek te zijn om te kunnen werken. De bedrijfsarts oordeelt dat de medewerkster voorlopig niet beschikbaar is voor werk, waarna de werkgever Hoffmann bedrijfsrecherche vraagt de beperkingen van de medewerkster te onderzoeken, omdat er vermoedens zijn dat de medewerkster minder beperkt is dan zij doet voorkomen. Volgens Hoffmann is niet gebleken dat de medewerkster lichamelijke beperkingen heeft. Er volgt primair onvoorwaardelijk strafontslag en subsidiair ontslag op andere gronden wegens de schijn wekken dat de fysieke beperkingen ernstiger zijn waardoor de re-integratie wordt tegengewerkt. De rechtbank vernietigt het strafontslag, maar houdt wel het ontslag op andere gronden aan. Volgens de Centrale Raad van Beroep is niet op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging verkregen dat de medewerkster plichtsverzuim heeft begaan. De conclusie dat geen sprake zou zijn van fysieke beperkingen is aan een arts, en niet aan Hoffmann, een bedrijfsarts of fysiotherapeut, die zich enkel hebben gebaseerd op de beelden van Hoffmann. Het strafontslag houdt in ieder geval geen stand, nu de aangevoerde vertrouwensbreuk is gebaseerd op het voordoen van beperkingen. Ook het ontslag op andere gronden kan volgens de Raad geen stand houden, omdat onvoldoende is gebleken dat de medewerkster is aangesproken op haar gedrag. De Raad vernietigt daarom de uitspraak van de rechtbank.
ECLI:NL:RBDHA:2023:16411 flexuren, spaarverlof, vervallen na ziekte
Eiseres is werkzaam als burgerambtenaar bij Defensie. Zij maakt gebruik van de mogelijkheid om jaarlijks 96 flexuren toegekend te krijgen. Omdat zij in 2022 vrijwel het hele jaar ziek is geweest, heeft zij geen mogelijkheid gehad deze flexuren op te nemen. Op 1 januari 2023 verklaart de werkgever de flexuren voor het jaar 2022 als vervallen. Volgens de werkgever is gekozen voor een variant van arbeidsduurverkorting waarbij de flexuren beperkt geldig zijn en is dit duidelijk vermeld in het personeelssysteem. Het is spijtig dat zij wegens ziekte de uren niet heeft kunnen opnemen, maar volgens artikel 7 van de Beleidsregel flexibilisering arbeidsduur defensie (BFAD) blijft arbeidsduurverkorting in geval van ziekte gedurende het kalenderjaar in stand. Volgens de medewerkster is sprake van spaaruren en vervallen deze volgens artikel 30db, vijfde lid, BFAD pas na tien jaar. De rechtbank stelt vast dat er twee roostervarianten zijn: direct inroosteren of naar eigen inzicht. Omdat de medewerkster heeft gekozen voor die laatste variant gaat het om flexuren en niet om spaarverlof. De uren zijn dan ook terecht vervallen. Wel merkt de rechtbank op dat het op de weg van de werkgever had gelegen om een zieke medewerker te wijzen op de mogelijkheid om de arbeidsduurverkorting eenmaal per jaar te wijzigen.
ECLI:NL:CRVB:2023:1915 na-wettelijke uitkering, referteperiode
Appellant werkte bij de gemeente Leiden, waar hem vanaf 1 april 2016 eervol ontslag is verleend. Aan appellant wordt een na-wettelijke uitkering toegekend tot en met 29 september 2021. Na bezwaar wijzigt deze datum in 19 maart 2022 vanwege het alsnog betrokken van een periode toen de man werkzaam was bij WHW-bedrijven waarvoor de CAR/UWO gold. Een andere periode toen de man werkzaam was bij stichtingen, waar de CAR/UWO niet gold, is niet betrokken in de duur van de na-wettelijke uitkering. Daar is de man het niet mee eens. Zowel volgens de rechtbank als de Centrale Raad van Beroep heeft de man niet gelijk. De duur van de na-wettelijke uitkering wordt namelijk bepaald aan de hand van dienstjaren in de gemeentelijke sector. Daarvoor is van belang dat de CAR/UWO van toepassing was. Volgens appellant was hij nooit in dienst bij de stichtingen, maar vanuit de gemeente Utrecht tewerkgesteld. Dit kan appellant echter niet aannemelijk maken. Omdat de stichtingen een eigen cao hadden, is de werkzame periode daar terecht niet meegeteld. Dat de man een gratificatie ontving voor 25 jaar overheidsdienst maakt dit overigens niet anders, omdat het hier gaat om betrekkingen bij de overheid. Dat is ruimer dan het begrip gemeentelijke sector.
ECLI:NL:CRVB:2023:971 inspanning bij plichtsverzuim
Een werknemer van de gemeente Amsterdam is werkzaam in verschillende functies. Nadat hij één van deze functies zonder overleg stopzet, vraagt zijn leidinggevende om een verantwoordingsgesprek vanwege plichtsverzuim. Na enkele gesprekken en het aanbieden van een coachingstraject meldt de medewerker zich ziek. Hij verschijnt vervolgens niet bij een afspraak met de bedrijfsarts. Zijn leidinggevende laat weten dat hij geen vertrouwen meer heeft in een succesvolle samenwerking. Het college verleent, nadat de werknemer zijn zienswijze kon delen, ontslag wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. De rechtbank laat dit besluit in stand. De leidinggevende heeft goed gereageerd op mailverkeer en het college heeft coulance verleend door een eerdere maatregel wegens plichtsverzuim niet door te zetten. Ook is er een coaching- en loopbaantraject aangeboden en betaald door het college. Alles overziend heeft het college voldoende inspanning geleverd om de werknemer te ondersteunen in het hervatten van werk. De Centrale Raad sluit zich bij de uitspraak van de rechtbank aan.
ECLI:NL:CRVB:2023:972 ontslag met onmiddellijke ingang, plichtsverzuim, schorsing
Een politieagent bestelt samen met een collega voor andere collega’s tegen betaling veiligheidsmessen. De korpschef stelt een intern onderzoek in naar plichtsverzuim en schorst de politieagent. Na de zienswijze van de politieagent gekregen te hebben legt de korpschef met onmiddellijke ingang ontslag op. Grond voor het ontslag is ernstig plichtsverzuim door een deal te sluiten onder naam van de politie, een verkeerd btw-nummer te verstrekken om btw te ontduiken, verantwoordelijkheid af proberen te wentelen op de teamchef en niet transparant te zijn naar de collega’s die messen bestelden. De Centrale Raad van Beroep laat dit besluit in stand. De politieagent is met zijn handelen niet integer en betrouwbaar geweest. Omdat de werkgever redelijke termijnen heeft geschonden worden de werkgever en de politieagent beiden voor de helft van de proceskosten aangesproken.
ECLI:NL:RBDHA:2023:7138 uitkering bij immateriële schade
Op een locatie met Amerikaans militair materieel wordt onbeschermd gewerkt met gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6. Op grond van door het RIVM vastgestelde schade bij een werknemer van defensie door de blootstelling aan deze stoffen ontvangt deze werknemer een uitkering. Hij vindt het echter niet terecht dat hij enkel voor deze schade een uitkering ontvangt en niet ook voor mogelijke andere aandoeningen zoals angstklachten door zorgen over gezondheid. De rechtbank stelt vast dat niet in het geschil is dat de zorgplicht is geschonden. Om te bepalen of naast de uitkering die de werknemer al krijgt recht is op vergoeding van immateriële schade, moet gekeken worden naar de aard en ernst van de normschending en de vraag of sprake is van een reële gerechtvaardigde angst als gevolg van de blootstelling. In dit geval verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, omdat niet voor de hand ligt dat eiser persoonsschade leidt door de angst voor gezondheidsklachten. Het werk is al 19 jaar geleden uitgevoerd en tussentijds zijn geen complicaties opgetreden.
ECLI:NL:RBNHO:2023:3087 dienstongeval, beroepsincident
Een politieagente valt tijdens een oefening en breekt hierbij haar enkel. Haar leidinggevende kwalificeert dit als dienstongeval, de politieagente stelt dat er sprake is van een beroepsincident als bedoeld in het Besluit algemene rechtspositie politie. De rechtbank brengt het verschil tussen beiden ter zake. Bij een dienstongeval vindt het ongeval zijn oorzaak in overwegende mate in de aard van de werkzaamheden van de ambtenaar of de bijzondere omstandigheden waarin deze uitgevoerd worden. Hierbij is het ongeval niet te wijten aan schuld of onvoorzichtigheid. Onder beroepsincident valt een dienstongeval dat voortkomt uit een gevaarzettende situatie die ontstaat door de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich niet kan onttrekken. De ambtenaar moet in deze situatie handelen, terwijl anderen zich zouden onttrekken. In de situatie van de oefening waren er twee instructeurs. Ook was er de mogelijkheid om te stoppen met de oefening. Samen maakt dit dat hier geen sprake was van een gevaarzettende situatie. Daarmee kwalificeert het ongeval als dienstongeval en niet als beroepsincident. De werkgever betaalt wel de proceskosten van de politieagente wegens overschrijding van de redelijke termijn.
ECLI:NL:RBROT:2023:2032 plichtsverzuim, COVID-19, verzuimprotocol
Een langdurig zieke medewerker van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond dient een verlofverzoek in voor 1,5 maand. De medewerker behoort tot de COVID-19 risicogroep. Volgens de bedrijfsarts is er geen medisch bezwaar tegen het opnemen van verlof. De dag na het einde van het verlof proberen de bedrijfsarts en de leidinggevende de brandweerman te bereiken, maar dit lukt niet. Hij komt een halve maand later pas weer terug van een vakantie naar Cuba. De veiligheidsregio legt de brandweerman wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op, omdat hij het verzuimprotocol heeft overtreden door naar een land met oranje reisadvies te gaan, niet op tijd is teruggekeerd en ongeoorloofd afwezig is geweest. De medewerker is het hier niet mee eens. Volgens de rechtbank is de disciplinaire straf terecht. Gebleken is dat zijn vlucht wegens weersomstandigheden was geannuleerd. Maar vervolgens was hij niet bereikbaar was en trad hij niet in overleg om een oplossing te bespreken. De brandweerman had initiatief moeten nemen. Daarmee is het verzuimprotocol overtreden en sprake van plichtsverzuim.
ECLI:NL:CRVB:2023:497 ervaringseis, discretionaire bevoegdheid, terughoudende toetsing
Een medewerker van de Koninklijke Marechaussee toont belangstelling voor een functie waar de rang van kapitein aan verbonden is. De functie wordt niet aan de medewerker toegewezen omdat hij niet bevorderbaar is tot kapitein. Hij voldoet op de peildatum namelijk niet aan de vereiste ervaringseis. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris bij het toewijzen van functies een discretionaire bevoegdheid, waardoor de rechterlijke toetsing terughoudend moet zijn. De Centrale Raad van Beroep volgt het standpunt van de rechtbank. De mening van de medewerker dat hij voldoet aan de ervaringseis is niet relevant.
ECLI:NL:CRVB:2023:451 ontslag wegens wangedrag, artikel 6:22 Awb
Bij de Koninklijke Luchtmacht werkt een medewerker die gedurende 9 maanden een stagiaire begeleidt. Een maand later dient de stagiaire een klacht in tegen de medewerker over ongepast en ongewenst gedrag. Na onderzoek ontslaat de commandant de medewerker wegens wangedrag. De medewerker maakt bezwaar. Ook wordt de medewerker bij koninklijk besluit ontslag verleend. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank moet de minister op het bezwaar bij koninklijk besluit beslissen. De rechtbank passeert dit gebrek echter op grond van artikel 6:22 Awb. De rechtbank laat het ontslag in stand. Volgens de Centrale Raad van Beroep is toepassing van artikel 6:22 Awb terecht geweest. Ook acht de Raad het wangedrag aanwezig, toerekenbaar en het ontslag niet onevenredig aan het gepleegde wangedrag. De minister mag verwachten dat zijn personeel integer en betrouwbaar is en bewust is van zijn positie en verantwoordelijkheid ten opzichte van anderen. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de medewerker bij het behoud van zijn aanstelling.
ECLI:NL:CRVB:2022:2630 salarisverlaging, rang- en functieverlaging, principieel belang
De korpschef van de politie legt aan een medewerker de disciplinaire straf van plaatsing in een lagere salarisschaal op voor de duur van twee jaar. Dit besluit brengt met zich mee dat de medewerker een lagere rang zal voeren en voor de duur van twee jaar in een andere functie zal worden geplaatst. De financiële gevolgen van het besluit zullen niet ten uitvoer worden gelegd tenzij de medewerker zich binnen twee jaar opnieuw schuldig maakt aan plichtsverzuim. Het bezwaar van de medewerker wordt ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de salarisverlaging wel een grondslag heeft in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), maar nergens in de Barp staat dat dit een rang- en functieverlaging tot gevolg heeft. Volgens de rechtbank is de medewerker ten onrechte in rang gedegradeerd. De korpschef gaat in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef geen procesbelang heeft bij zijn hoger beroep. De voorwaardelijke straf is inmiddels verstreken en de medewerker is teruggekeerd in zijn oude functie. Daarnaast is gebleken dat de medewerker de lagere rang de afgelopen twee jaar heeft gedragen. De korpschef stelt een principieel belang bij de zaak te hebben met oog op andere zaken, maar hier gaat de Raad niet in mee, die het beroep niet-ontvankelijk verklaart.
ECLI:NLRBMNE:2022:2754 beoordeling, onderbouwen met feiten
Bij de politie werkt een medewerker in de functie van Docent C, die in februari 2020 een functionaristraject krijgt aangezegd. In november 2020 volgt een beoordeling, die overwegend onvoldoende is. Volgens de medewerker berust de beoordeling op onvoldoende gronden, is de opdracht uit februari onduidelijk en heeft het verbetertraject niet in de juiste omstandigheden plaatsgevonden. De medewerker voert verder aan dat de beoordeling niet onderbouwd is met concrete feiten en geen realistisch beeld geeft van zijn functioneren. Volgens de korpschef was de opdracht om in houding te verbeteren, te voldoen aan de competenties die horen bij de functie en iedere vier weken een plan van aanpak in te leveren. De medewerker geeft meerdere keren aan niet te begrijpen waar hij aan moet werken. Uiteindelijk krijgt de medewerker onvoldoendes op meerdere onderdelen. De rechtbank loopt deze onderdelen na en concludeert dat de korpschef de beoordeling op meerdere onderdelen niet heeft onderbouwd met feiten of dat de feiten onvoldoende concreet en zwaarwegend zijn om de negatieve beoordeling te kunnen dragen. De rechtbank besluit dan ook de beoordeling te vernietigen.
ECLI:NL:CRVB:2022:2519 PTSS, beroepsziekte, vergoeding kosten e-bike
Bij een medewerkster van de politie wordt eind 2017 een posttraumatische stressstoornis als beroepsziekte gekwalificeerd. In oktober 2018 verzoekt de medewerkster de korpschef om een e-bike te vergoeden ter hoogte van € 2.900,-. Volgens de medewerkster, ondersteund door een verklaring van de huisarts, kan zij zich om medische redenen niet op een gewone fiets verplaatsen en is ze aangewezen op een fiets met ondersteuning. De korpschef wijst het verzoek af omdat geen sprake is van noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging en ook geen sprake is van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 53 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De rechtbank volgt het standpunt van de korpschef. Het enkele standpunt dat de medewerkster medische klachten heeft waarop het fietsen met een e-bike een positief effect heeft is onvoldoende. Er is geen sprake van een bijzonder geval. Volgens de Centrale Raad van Beroep dient een dergelijke hardheidsclausule restrictief te worden toegepast. Dat de medewerkster PTSS heeft opgelopen tijdens het werken voor de politie en daardoor volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geworden, maakt niet dat sprake is van een bijzonder geval. De Raad verklaart het hoger beroep ongegrond: de medewerkster krijgt de kosten van de e-bike niet vergoed.
ECLI:NL:CRVB:2022:2319 beroepsziekte, vergoeding geneeskundige kosten
Bij een medewerkster van de politie is PTSS vastgesteld en erkend als een beroepsziekte in de zin van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). In november 2019 heeft zij verzocht om een vergoeding van door haar gemaakte geneeskundige kosten. De korpschef vergoedt de eigen bijdrage zorgkosten en de reiskosten, maar niet de kosten voor ontspanningsmassages. Deze voldoen volgens de korpschef niet aan de definitie van geneeskundige behandeling zoals bedoeld in het Barp. Het bezwaar en het beroep tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de gemaakte kosten voor de ontspanningsmassages niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat zij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van de beroepsziekte en de (geneeskundige) behandeling of verzorging daarvan. De medewerkster is op eigen initiatief begonnen met deze massages. De Raad sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank en voegt daar nog aan toe dat uit het advies van de bedrijfsarts niet blijkt dat de massages noodzakelijk waren voor de behandeling van PTSS. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
ECLI:NL:CRVB:2022:2314 onvoorwaardelijk strafontslag na tweede schorsing, onjuiste belastingaangifte
Een medewerker van het Ministerie van Financiën heeft onjuiste aangiften IB/PV over 2012 en 2013 gedaan. Uit een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD is naar voren gekomen dat de medewerker zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De minister heeft hem in juni 2018 in het belang van de dienst met onmiddellijke ingang geschorst en toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. In augustus 2018 is de medewerker voor de tweede keer geschorst en is zijn bezoldiging ingehouden. Diezelfde maand is onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangifte IB/PV en het niet melden van de fiscale situatie aan zijn werkgever. De rechtbank overweegt dat aan het onvoorwaardelijk strafontslag een uitgebreid en gedegen onderzoek ten grondslag ligt. Op basis daarvan mocht de minister zich op het standpunt stellen dat de medewerker opzettelijk onjuiste aangifte IB/PV heeft gedaan. De Raad is het met de rechtbank eens. Gezien de aard en ernst van de gedraging en de terecht door de minister gestelde hoge eisen aan de integriteit van haar medewerkers is een onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het vastgestelde plichtsverzuim.
ECLI:NL:CRVB:2022:2309 Wnra, overgangsrecht bezwaar en beroep
Een medewerkster van de GGD Brabant-Zuidoost (hierna: ‘GGD’) stelt in verband met twee incidenten tijdens haar werkzaamheden de GGD aansprakelijk voor haar geleden en nog te lijden schade. De verzekeraar ziet geen reden de aansprakelijkheid te erkennen. De GGD heeft haar verzoek om een schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank overweegt dat de brief van de GGD dateert van na de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra). De vordering kan daarom uitsluitend bij de burgerlijke rechter worden ingediend. De Raad oordeelt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. De Raad stelt vast dat in een aantal situaties een wettelijke overgangsregeling ontbreekt. In de situatie dat op of na 1 januari 2020 beslissingen worden genomen tegenover ambtenaren van wie de hoedanigheid van ambtenaar al vóór 1 januari 2020 is geëindigd, zijn de beslissingen als voor bezwaar en beroep vatbare bestuursrechtelijke besluiten te kwalificeren. Dit geldt ook voor zover het gaat om ex-ambtenaren van wie de aanstellingen per 1 januari 2020 zouden zijn omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Omdat de arbeidsverhouding van de medewerkster vóór 1 januari 2020 is geëindigd en het gaat om beslissing over vergoeding van schade van vóór 1 juli 2013, is sprake van een bestuursrechtelijk geschil ten aanzien waarvan de bestuursrechter de bevoegde rechter is.
ECLI:NL:CRVB:2022:2193 beëindiging aanstelling, vaststellingsovereenkomst
In 2018 proberen het college van de Universiteit van Amsterdam en een medewerker in gezamenlijk overleg de aanstelling van de medewerker te beëindigen. Dit leidt tot een concept vaststellingsovereenkomst met eervol ontslag. In een e-mail van december 2018 deelt de advocaat van de medewerker het college mee dat de medewerker akkoord is met alle onderdelen van de regeling. Het college stuurt een exemplaar van de vaststellingsovereenkomst aan de advocaat van de medewerker ter ondertekening, maar de medewerker weigert te tekenen. Ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst verleent het college de medewerker wel eervol ontslag. Het bezwaar en het beroep tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat door aanvaarding van de medewerker door middel van zijn gemachtigde sprake was van een rechtsgeldige door wilsovereenstemming bereikte overeenkomst. De ondertekening is dan nog slechts een formaliteit. De Raad is het eens met de rechtbank en voegt hier nog aan toe dat het vereiste van ondertekening niet volgt uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst of de CAO Nederlandse Universiteiten. Het arbeidsrecht is niet van toepassing. Een beroep op de wettelijke bedenktermijn van het Burgerlijk Wetboek kan alleen daarom al niet slagen.
ECLI:NL:CRVB:2022:1816 beroepsziekte, doorbetaling salaris
Bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is een medewerkster werkzaam, die begin 2018 wordt gedetacheerd bij de meldkamer om ervaring op te doen als generalist meldkamer. In juli 2018 voert de medewerkster een gesprek met een persoon, die tijdens het gesprek zelfmoord pleegt. Dit leidt ertoe dat de detachering wordt beëindigd en de medewerkster haar werkzaamheden in haar vorige functie weer hervat. In september 2018 meldt de medewerkster zich vanwege psychische klachten ziek. Na één jaar besluit de minister dat het salaris van de medewerkster voor 70% wordt doorbetaald. De medewerkster gaat in bezwaar en beroep omdat zij van mening is dat sprake is van een beroepsziekte. De rechtbank is van oordeel dat de minister geen verwijt kan worden gemaakt van de zwaarte van de werkzaamheden. Op de meldkamer kan een medewerker nou eenmaal worden geconfronteerd met emotioneel belastende telefoongesprekken. Ook is de minister niet tekortgeschoten in de begeleiding van de medewerkster. Er is onvoldoende sprake van dat de ziekte haar oorzaak vindt in de aard van het werk of in bijzondere omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. Er is geen sprake van een beroepsziekte en de loonkorting is terecht.
ECLI:NL:CRVB:2022:1686 strafontslag, eindafrekening, proceskostenvergoeding bezwaarfase
Een medewerker van het ministerie van Justitie en Veiligheid krijgt een schriftelijke berisping wegens plichtsverzuim. De medewerker zou zich niet houden aan de afgesproken werktijden en 80 uur te weinig hebben gewerkt. Tegen het besluit heeft de medewerker geen bezwaar gemaakt. Een jaar later blijkt dat de medewerker nog steeds gemiddeld een kwartier te laat op het werk komt. De medewerker wordt geschorst en uiteindelijk strafontslag opgelegd vanwege het niet houden aan de afgesproken werk-, aanvangs- en eindtijden. De medewerker maakt bezwaar tegen dit besluit en tegen zijn salarisspecificatie waarin een eindafrekening van verlofuren is opgenomen. De rechtbank beoordeelt het beroep ongegrond. Volgens de rechtbank heeft de minister het toegangsregistratiesysteem mogen gebruiken om vast te stellen dat de medewerker vaak te laat kwam. Bovendien heeft de medewerker de kans gehad om zijn gedrag aan te passen. De Centrale Raad van Beroep is het met de rechtbank eens dat de minister op goede gronden heeft kunnen besluiten tot strafontslag. Het ontslag houdt stand. Ook is de eindafrekening terecht. De medewerker krijgt wel gelijk op één punt, namelijk dat hij in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten in bezwaar. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de minister de eindafrekening aangepast, waarmee de rechtsgevolgen zijn gewijzigd. Hiermee heeft de minister een onrechtmatigheid herroepen, waardoor de medewerker zijn proceskosten vergoed kan zien.
ECLI:NL:CRVB:2022:1708 strafontslag, ongeschiktheidsontslag, veroordeling proceskosten
Sinds 1986 werkt een vrouw bij het ministerie van Binnenlandse Zaken als medewerker contactcenter. In 2017 ontvangt de medewerkster een berisping omdat zij zich niet heeft gehouden aan de gangbare procedures bij het declareren van een beeldschermbril en opvoeren van zanglessen. Gezien haar functie had zij moeten weten hoe het declareren moest. Na nogmaals onjuist te hebben gedeclareerd legt de minister haar primair strafontslag op en subsidiair ontslag wegens ongeschiktheid. Volgens de rechtbank is het ontslag terecht opgelegd. De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat vaststaat dat de medewerkster de verweten gedragingen heeft begaan, dat deze gedragingen plichtsverzuim opleveren en dat dit plichtsverzuim aan de medewerkster kan worden toegerekend. De minister heeft ter zitting echter erkend dat het strafontslag een te zware maatregel is, waardoor deze ontslaggrond volgens de Raad geen stand kan houden. Het ongeschiktheidsontslag houdt wel stand. Een verbeterkans acht de Raad niet zinvol, omdat de medewerkster reeds voldoende kans heeft gekregen haar gedrag aan te passen. Omdat het strafontslag wordt vernietigd, vernietigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de medewerkster gegrond. De Raad veroordeelt de minister in de proceskosten van de medewerkster van meer dan € 4.000,-.
ECLI:NL:CRVB:2022:359 verlenging WW-uitkering, AOW-gat, cao-onderhandelingen
Een leerkracht in het primair openbaar onderwijs van Stichting Zonova bereikt in 2016 de leeftijd van 65 jaar. Sinds 1 augustus 2007 is haar ontslag verleend op grond van redenen van gewichtige aard. Tussen oktober 2007 en oktober 2010 ontvangt zij een WW-uitkering en daarna tot februari 2016 een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. De leerkracht verzoekt vervolgens om verlenging van de uitkeringsduur van 7 maanden omdat haar AOW-leeftijd in de tussentijd is verhoogd. Haar werkgever wijst dit verzoek af. In 2019 doet zij twee verzoeken tot herziening en dient zij bezwaar in tegen de afwijzingen. Volgens de school heeft de leerkracht geen recht op verlenging, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van de CAO Primair Onderwijs, die 1 juli 2016 in werking is getreden. Volgens de rechtbank bestaat geen wettelijke aanspraak op een aansluitende uitkering tot de verhoogde AOW-leeftijd en heeft de school ook geen verplicht om de nadelige financiële gevolgen te compenseren. Bij de Centrale Raad van Beroep stelt de vrouw dat er ten onrechte voor haar geen overbrugging is nu alleen voor op 1 juli 2016 lopende uitkering een regeling is getroffen. Volgens de Raad is dit bij de cao-onderhandelingen een bewuste keuze geweest. Daarnaast volgt de Raad het oordeel van de rechtbank dat de school geen wettelijke verplichting heeft om het AOW-gat te compenseren. Ook een beroep op de hardheidsclausule slaagt niet, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig zijn. De uitkering van de leerkracht wordt dus niet verlengd.
ECLI:NL:RBOVE:2022:486 zienswijzeprocedure ontslag, artikel 6:22 Awb, poststuk bewaren
Sinds 1994 is eiser werkzaam binnen het ministerie van Veiligheid & Justitie bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In 2018 zou eiser in een zaak zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar hebben genomen en zonder overleg de naam van zijn leidinggevende als beslisser hebben vermeld. Eiser is daarop geschorst en zijn werkgever stelt een disciplinair onderzoek in. Een jaar later maakt de IND aan eiser het voornemen kenbaar hem voorwaardelijk ontslag op te leggen wegens vermoeden van plichtsverzuim. Eiser dient op 17 december 2019 een zienswijze in via aangetekende post. Op 18 december 2019 tekent de medewerker van de postkamer van IND voor ontvangst. Het besluit tot ontslag is vervolgens op 20 december 2019 genomen, zonder het betrekken van de zienswijze. Volgens IND is de zienswijze pas na besluitvorming via de postkamer ontvangen. De rechtbank buigt zich over het niet betrekken van de zienswijze van eiser in de besluitvorming en daarmee schending van artikel 4:8 Awb. De werkgever zou de envelop niet hebben bewaard waarmee eiser zijn zienswijze heeft verzonden. Dit komt voor eigen rekening en risico van de IND en daarom is het volgens de rechtbank aannemelijk dat eiser zijn zienswijze tijdig heeft ingediend. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 Awb, omdat eiser in de bezwaarprocedure alsnog zijn visie op het besluit heeft kunnen geven en niet in zijn belangen is geschaad. Het ontslag is overigens niet onterecht opgelegd, omdat sprake is van plichtsverzuim en de maatregel van voorwaardelijk ontslag evenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim.
ECLI:NL:CRVB:2022:310 plichtsverzuim, niet meewerken aan re-integratie, werkweigering
Een medewerkster van de provincie Noord-Brabant meldt zich ziek, waarna de bedrijfsarts haar 100% arbeidsgeschikt acht. Volgens de bedrijfsarts is wel sprake van verstoorde verhoudingen en hij adviseert daarom mediation in te zetten. Het mediationtraject vindt zonder resultaat plaats en de werkgever nodigt de medewerkster uit om de vervolgstappen te onderzoeken en te bespreken. De afdelingsdirecteur somt voorwaarden op voor een terugkeer van de medewerkster, waarna zij zich opnieuw ziekmeldt. De bedrijfsarts acht de vrouw weer 100% arbeidsgeschikt en er is nog steeds sprake van verstoorde verhoudingen. De situatie is volgens de bedrijfsarts dusdanig geëscaleerd dat er een onwerkbare situatie is ontstaan. Partijen pogen een minnelijke regeling overeen te komen, maar de medewerkster reageert steeds niet binnen de gestelde termijnen. Ook zegt de werkneemster meerdere gesprekken over werkhervatting af omdat zij niet in staat is het gesprek aan te gaan. De werkgever neemt daarop het besluit tot verlenen van onvoorwaardelijk strafontslag, wegens zeer ernstig plichtsverzuim gelegen in werkweigering dan wel weigering medewerking te verlenen aan re-integratie in passend werk. Volgens de Centrale Raad van Beroep heeft de werkneemster er ondanks waarschuwingen voor gekozen om geen gehoor te geven aan de oproepen. Ook het standpunt dat werkneemster niet wilde verschijnen zonder haar gemachtigde, maar deze verhinderd was, houdt volgens de Raad geen stand. De werkneemster heeft ‘eigenmachtig’ niet voldaan aan een opdracht tot werkhervatting na arbeidsgeschiktverklaring. Dit is aan te merken als plichtsverzuim. Het besluit tot ontslag houdt stand.
ECLI:NL:RBMNE:2020:6024 grondenfuik, korting wegens ziekte, salarisstrook
Een medewerker van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) werkt sinds april 2014 wegens ziekte een wisselend aantal uren in aangepaste werkzaamheden. De VRU heeft een korting op het salaris van de medewerker toegepast. In december 2016 maakt de medewerker bezwaar tegen de korting van zijn salaris. Omdat partijen gesprekken meerdere gesprekken voeren, ligt behandeling van het bezwaar bijna drie jaar stil. De medewerker gaat vervolgens in beroep. De gemachtigde neemt in de gronden van beroep een besluitonderdeel op dat in bezwaar niet is betwist. Volgens de VRU kan dit gelet op de fuikenleer niet. Volgens de rechtbank is er geen grondslag voor een grondenfuik. Het beroep van de medewerker richt zich verder tegen de inhoud van de salarisstroken, omdat hier niet uit blijkt hoeveel uren hij gewerkt heeft en over welke uren de salariskorting wordt toegepast. Volgens de rechtbank zijn er geen inhoudelijke vereisten aan de salarisstrook opgenomen in de CAR/UWO. Bovendien heeft de medewerker niet concreet aangegeven wat volgens hem onjuist is. De rechtbank twijfelt dan ook niet aan de juistheid van de salariskorting. Het beroep is ongegrond.
ECLI:NL:CRVB:2021:3319 andere werkzaamheden, ontheffing sec
Bij de gemeente Utrecht is een project met als doel het planningsproces te verbeteren. Een werkneemster krijgt daardoor het gevoel geen ruimte meer te hebben haar werk goed te kunnen doen. Omdat het qua gezondheid slecht met haar gaat, meldt zij zich ziek. Na enkele gesprekken besluit de directeur de taken van de werkneemster ten aanzien van personeelsplanning bij haar weg te halen en elders te beleggen. De rechtbank verklaart het beroep tegen dit besluit gegrond en vernietigt het besluit. Volgens de rechtbank was er nog geen sprake van een lange arbeidsongeschiktheid of onvoldoende functioneren om de taken volledig weg te halen. De gemeente had een minder ingrijpende maatregel moeten inzetten. De Centrale Raad van Beroep volgt het oordeel van de rechtbank. Volgens de arbeidsvoorwaardenregeling kan een werknemer verplicht worden andere werkzaamheden te verrichten. Volgens de Centrale Raad is de werkneemster weliswaar ontheven van haar taken, maar heeft zij geen andere taken opgedragen gekregen. Het was daarom onduidelijk in hoeverre de ontheffing van de taken als tijdelijk was bedoeld. Daardoor is de werkneemster gaan ‘zweven’ en dat is volgens de Raad niet aanvaardbaar. Een tijdelijke waarneming van de taken door een ander had meer voor de hand gelegen. Het hoger beroep van de gemeente is ongegrond.
ECLI:NL:CRVB:2021:3346 dienstongeval, milieustraat, onderzoek
Een medewerker van de milieustraat bij de gemeente Leiden valt tijdens zijn werk en meldt zich ziek. Na zes maanden besluit de gemeente dat de man nog maar recht heeft op 90% van zijn salaris. De medewerker is het hier niet mee eens, omdat volgens hem sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, en dus het volledige salaris moet worden doorbetaald. Volgens de medewerker had de gemeente meer onderzoek moeten verrichten naar het ongeval. Er zijn volgens de Centrale Raad van Beroep geen aanknopingspunten dat de gemeente een onderzoek had moeten verrichten. De medewerker had hier ook niet om verzocht. Bovendien heeft de medewerker niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. De medewerker is gevallen over een platgetrapt pak melk en wat bekers. Volgens de gemeente is het niet ongewoon dat er rommel op de vloer in een milieustraat ligt. De Raad volgt die stelling en verklaart het hoger beroep ongegrond.
ECLI:NL:CRVB:2021:3191 vaststellingsovereenkomst, tegemoetkoming aanschaf auto, medische geschiktheid
Een gewezen militair heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met zijn werkgever, het Ministerie van Defensie. De minister kent een eenmalige tegemoetkoming toe van € 24.250,- om een Ford Focus aan te schaffen, die door de arbeidsdeskundige als gepaste auto is aangemerkt. De militair verzoekt twee weken later om een Mazda, omdat deze auto comfortabeler is en sneller kan worden geleverd. De minister kent een extra vergoeding toe van € 1.750,- om deze auto aan te schaffen. Een half jaar later verzoekt de gewezen militair om de Mazda in te ruilen dan wel aan te passen, omdat deze niet voldoet aan de medische eisen. De minister wijst dit verzoek in eerste instantie af en kent later een aanvullende vergoeding toe om de autostoel aan te passen. De zaak komt uiteindelijk voor bij de Centrale Raad van Beroep, nadat de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. De rechtbank constateert dat de gewezen militair een auto heeft aangeschaft die hem niet werd geadviseerd en dat hij de mogelijkheid heeft gekregen de autostoel aan te passen. Volgens de rechtbank heeft de man niet onderbouwd waarom de auto niet medisch geschikt zou zijn. De Centrale Raad volgt dit oordeel. De arbeidsdeskundige wees de auto als geschikt aan en er is geen reden om aan die conclusie te twijfelen. In lijn met de gesloten vaststellingsovereenkomst heeft de man een tegemoetkoming ontvangen voor de aanschaf van een auto, die als adequaat is beoordeeld. Ook het hoger beroep is daarom ongegrond.
ECLI:NL:CRVB:2021:3015 waarnemingstoelage, andere werkzaamheden
Een medewerker van de politie is werkzaam in een functie in salarisschaal 7. De man verzoekt te worden geplaatst in een functie in salarisschaal 8, omdat hij al 7 jaar werkzaamheden uitoefent als praktijkcoach. De korpschef wijst dit verzoek af en de medewerker maakt hiertegen geen bezwaar. Op verzoek van de korpschef is de man gestopt met zijn werkzaamheden als praktijkcoach. Hij verzoekt om een financiële compensatie van deze werkzaamheden die hij volgens hem onbetaald heeft uitgevoerd op een hoger ingeschaald niveau. De korpschef vat dit verzoek op als een verzoek om een waarnemingstoelage en wijst dit verzoek af. De medewerker maakt bezwaar en beroep. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De man zat eerst in een leer-werktraject maar daarna moet een stilzwijgende aanwijzing zijn aangenomen. De werkzaamheden hebben daarmee een structureel karakter gekregen. De Centrale Raad van Beroep ziet dit anders. Het betoog van de korpschef dat geen sprake is geweest van een waarneming van een andere functie, maar van één taak uit een andere functie slaagt niet. De Centrale Raad volgt de korpschef wel in zijn standpunt dat grote overlap bestaat in de elkaar opvolgende functies. De coachingswerkzaamheden betreffen slechts een klein onderdeel van de functie. Het functiehuis van de politie brengt bovendien met zich mee dat elke hogere functie binnen de rangschikking weer wat meer senioriteit en daarom coachende taken heeft. De Raad wijst het verzoek om een waarnemingstoelage af.
ECLI:NL:CRVB:2021:3077 dienstongeval, bijzondere omstandigheden
Tijdens een opleiding voor de Luchtmobiele Brigade vindt een ‘brandcardrace’ plaats. Vanwege de slechte weersomstandigheden staat het oefenterrein onder water. Een militair stapt in een moddergat en zakt door zijn knie. Het Ministerie van Defensie merkt het ongeval niet aan als dienstongeval, omdat niet aan de voorwaarde is voldaan dat de oefening onder buitengewone of vergelijkbare omstandigheden heeft plaatsgevonden en niet is gebleken dat de veiligheidsmaatregelen konden worden gehandhaafd. Volgens de militair moet het ongeval wel worden aangemerkt als dienstongeval. Volgens de Centrale Raad moet de brandcardrace in context van de zware opleiding worden geplaatst. De omstandigheden waaronder de oefening plaatsvond zijn niet anders dan de normale omstandigheden waarbinnen de opleiding plaatsvindt. Er is volgens de Raad daarom geen sprake van een dienstongeval.
ECLI:NL:CRVB:2021:2555 re-integratie, passende functie, herstelmogelijkheden
Een vrouw, werkzaam bij de politie, is sinds haar indiensttreding in 1991 meerdere periodes arbeidsongeschikt en ontvangt een WAO-uitkering. In maart 2018 start zij met een re-integratietraject 2e spoor. De arbeidsdeskundige van de korpschef beoordeelt in juli 2018 een nieuwe functie als passende functie en met werkneemster wordt afgesproken dat zij 36 uur per week gaat werken. De bedrijfsarts adviseert de vrouw gefaseerd op te bouwen maar de plaatsing gaat niet door omdat volgens de korpschef de functie niet in deeltijd verricht kan worden. Op 3 juni 2019 krijgt de vrouw wegens twee jaar ziekte en geen herstelmogelijkheden ontslag. Volgens de rechtbank heeft de korpschef onvoldoende inspanning getoond om aanpassing van de functie te onderzoeken. Bovendien zou de urenbeperking slechts tijdelijk zijn. De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in haar oordeel. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de werkgever passende arbeid voorhanden had. De korpschef heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de functie niet in deeltijd kon worden verricht en daarom niet passend zou zijn. Het ontslag was daarmee onterecht verleend. De korpschef heeft, voordat de Raad uitspraak heeft gedaan, de re-integratie al hervat en het ontslagbesluit ingetrokken.
ECLI:NL:CRVB:2021:2498 geen vaste aanstelling na proeftijd, functioneringsgesprekken
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) stelt een medewerker met ingang van 1 augustus 2017 aan in tijdelijke dienst, met een proeftijd tot 1 augustus 2019. Na afloop van de proeftijd zal bij voldoende functioneren de aanstelling worden omgezet in een vast dienstverband. In 2018 en 2019 worden diverse gesprekken met de medewerker gevoerd en op 29 april 2019 wordt hem medegedeeld dat hem geen vaste aanstelling zal worden verleend. De man komt in (hoger) beroep tegen dit besluit. Volgens hem is geen sprake geweest van open of constructieve terugkoppeling over zijn functioneren. De Centrale Raad van Beroep volgt dit standpunt niet. Duidelijk is dat meerdere voortgangs- en functioneringsgesprekken hebben plaatsgevonden en daarvan verslagen zijn gemaakt. Punt van kritiek was dat de man zelfstandig en goed zijn werkzaamheden zou moeten uitvoeren en dat juridische analyse en communicatie van de man van onvoldoende niveau was. Hij was op de hoogte van deze kritiek. Het hoger beroep slaagt daarom ook niet.
ECLI:NL:CRVB:2021:253 strafontslag, werkweigering, evenredigheid plichtsverzuim
Een arbeidsongeschikte gemeenteambtenaar geeft tweemaal geen gehoor aan de oproep van de werkgever te verschijnen bij de bedrijfsarts. De gemeente vat dit op als werkweigering en legt haar, na hiertoe een voornemen te hebben gedaan, de disciplinaire straf van berisping op wegens het niet verschijnen op de eerste afspraak en legt later de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op wegens het niet verschijnen op beide afspraken. Volgens de Centrale Raad van Beroep is sprake van toerekenbaar plichtsverzuim. De Raad acht de disciplinaire straf echter onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. De kern van het plichtsverzuim is het niet verschijnen op de tweede afspraak, aangezien de werkweigering hiermee onlosmakelijk verband houdt. Die gedraging is volgens de Raad niet van dusdanige ernst en aard dat het de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigt. Na de eerste berisping was een zwaardere straf wel aangewezen, maar de zwaarste straf van ontslag, staat niet in verhouding tot het plichtsverzuim.
ECLI:NL:CRVB:2021:1441 strafontslag, bedrijfsarts, psychische problematiek
Een werknemer van de gemeente Utrecht is vanaf 2015 regelmatig ziek vanwege psychische klachten. De werknemer houdt zich herhaaldelijk niet aan de regels over ziekteverzuim. De gemeente geeft daarom meerdere dienstopdrachten, legt disciplinaire straffen op en verleent uiteindelijk strafontslag. Volgens de bedrijfsarts kon de werknemer voor 50% werken, maar hij weigerde dat. Volgens de Centrale Raad van Beroep mag de werkgever in beginsel uitgaan van de adviezen van de bedrijfsarts, maar in dit geval valt niet uit te sluiten dat de bedrijfsarts de psychische problematiek van de werknemer heeft onderschat. Er werd door de psychiater geadviseerd een nader onderzoek te doen en dit heeft de gemeente niet gedaan. Het primaire besluit wordt vernietigd en de werknemer treedt na bijna 4 jaar terug in dienst, maar, vanwege de Wnra, nu op basis van een arbeidsovereenkomst.
ECLI:NL:CRVB:2021:1485 second opinion, niet-tijdig beslissen en dwangsom
Werkneemster heeft de minister van Binnenlandse Zaken verzocht om een second opinion over een door de bedrijfsarts gegeven advies en stelt de minister in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. De werkneemster stapt vervolgens naar de rechtbank omdat zij van mening is dat de minister op grond van artikel 4:17, lid 1 Awb een dwangsom verbeurt nu de minister weigert te beslissen op haar verzoek. Volgens de rechtbank is een verzoek om een second opinion geen aanvraag in de zin van artikel 4:17 Awb en is de minister dan ook geen dwangsom verschuldigd. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
ECLI:NL:CRVB:2021:1801 vaststellingsovereenkomst, kosten advocaat, finale kwijting
Werknemer en de Stichting De Nieuwe Veste komen door middel van een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van het dienstverband van de werknemer. De werknemer verzoekt per e-mail om de kosten te vergoeden voor de advocaat die hij heeft ingeschakeld. De stichting wijst dit verzoek af. In eerste aanleg gaat het over het wel of niet tijdig beslissen op het verzoek. Met hoger beroep wil de werknemer bereiken dat de stichting de kosten van de advocaat vergoedt. Deze kosten heeft de werknemer namelijk moeten maken om tot een volledige en correcte uitvoering van de vaststellingsovereenkomst te komen. Volgens de Centrale Raad van Beroep hoeft de stichting de kosten niet te vergoeden, omdat partijen zijn gebonden aan een vaststellingsovereenkomst, waarin een maximumbedrag voor vergoeding van kosten voor rechtsbijstand is opgenomen. Die afspraak is de stichting nagekomen en verder is finale kwijting verleend. Er is volgens de Raad geen rechtsregel die de stichting verplicht om de kosten van de advocaat, ingezet voor afwikkeling van het dienstverband, te vergoeden.
ECLI:NL:CRVB:2021:1337 Schorsing, strafontslag, ongeschiktheidsontslag
Een medewerker van de gemeente Amsterdam wordt voorwaardelijk strafontslag verleend wegens herhaaldelijk gepleegd ernstig plichtsverzuim, waaronder het gebruik van drugs onder werktijd. Vijf jaar later wordt de medewerker geschorst wegens een door hem onder invloed van drugs veroorzaakte aanrijding. Nog eens ruim twee jaar daarna wordt de medewerker onvoorwaardelijk strafontslag verleend wegens het niet verrichten van opgedragen werkzaamheden, het veroorzaken van een aanrijding met een bloembak met schade tot gevolg en het afleggen van wisselende verklaringen hierover. De Centrale Raad houdt de schorsing in stand, maar het strafontslag niet. Het staat niet voldoende vast dat de aanrijding met schade daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Alleen het afleggen van wisselende verklaringen resteert nog als plichtsverzuim, maar die gedragingen zijn volgens de Centrale Raad niet zodanig dat onvoorwaardelijk strafontslag gerechtvaardigd is. Ook het ongeschiktheidsontslag en het ontslag op andere gronden houden geen stand.
ECLI:NL:CRVB:2021:1336 Nevenwerkzaamheden, strafontslag, belangenverstrengeling
Een medewerker van de gemeente Amsterdam werkt bij de gemeentelijke zwembaden en heeft in 2014 toestemming gekregen om onder voorwaarden nevenwerkzaamheden te verrichten, bestaande uit het geven van zelfstandige zwemlessen. In 2017 trekt de gemeente de toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden in met als reden dat de medewerker zijn werkgever niet goed op de hoogte houdt. Onderzoek wijst uit dat de man mede-eigenaar is van een concurrerend zwembadbedrijf. Omdat de man zijn werkzaamheden heeft voortgezet, wordt hij geschorst en wordt onvoorwaardelijk strafontslag verleend. Volgens de rechtbank is de toestemming voor nevenwerkzaamheden terecht ingetrokken, maar had die weer moeten worden verleend nadat de medewerker meer informatie had verstrekt. Er is volgens de rechtbank in onvoldoende mate sprake van belangenverstrengeling. De rechtbank acht het strafontslag wel evenredig aan het plichtsverzuim. De Centrale Raad ziet in tegenstelling tot de rechtbank wel een onaanvaardbaar risico op directe concurrentie. Het voortzetten van de nevenwerkzaamheden leverde een gebrek aan openheid over de activiteiten op. De Centrale Raad volgt de rechtbank wat betreft het plichtsverzuim en het strafontslag.
ECLI:NL:CRVB:2021:1228 Strafontslag, belangenverstrengeling, meldplicht nevenwerkzaamheden
Een medewerker van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten bij de gemeente Den Haag wordt voorwaardelijk strafontslag verleend wegens het niet-werkgerelateerd raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie. Twee jaar later wordt de man onvoorwaardelijk strafontslag verleend wegens belangenverstrengeling. De medewerker zou drie jaar eerder een cliënt een woonruimte hebben laten bezichtigen, terwijl hij zelf woonruimten aan particulieren verhuurt. De gemeente verwijt hem ook privé een zakelijke relatie met deze cliënt te zijn aangegaan. Bovendien heeft de man zijn nevenwerkzaamheden niet gemeld. De rechtbank volgt de werkgever, maar merkt op dat de voormalig leidinggevende en voormalig collega van de medewerker wel wisten van zijn activiteiten. Dit maakt het plichtsverzuim minder ernstig, maar ernstig genoeg voor strafontslag. Volgens de Centrale Raad staat niet vast dat de medewerker zijn nevenactiviteiten niet heeft gemeld; het raakte zijn functie namelijk niet. De Centrale Raad verwijt hem wel een dubbelrol te hebben aangenomen als ambtenaar en als verhuurder en heeft daarmee de schijn van belangenverstrengeling gewekt. Het strafontslag is niet onevenredig aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Het vertrouwen van de gemeente en de burger in de ambtenaar mogen zwaarder wegen dan de financiële gevolgen van het ontslag.
ECLI:NL:CRVB:2019:2002 Arbeidsongeschiktheid, dienstopdracht, weigeren verlof
Een aan MS lijdende medewerkster van het Ministerie van Financiën ontvangt een dienstopdracht tot het verrichten van passend werk. Deze dienstopdracht is redelijk gelet op het advies van de bedrijfsarts en een deskundigenoordeel van het UWV, waaruit blijkt dat zij aangepaste werkzaamheden kan verrichten. Maar het verzoek van de medewerkster tijdens de periode van re-integratie verlof op te nemen wordt afgewezen. Deze afwijzing had echter niet plaats mogen vinden. Ook een arbeidsongeschikte medewerker is vrij te bepalen wanneer hij vakantie opneemt, voor zover de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten. De bedrijfsarts vatte het verlofverzoek op als weinig adequaat herstelgedrag, maar stelde niet dat de reis medisch gezien niet verantwoord was. Daarnaast oordeelden de behandelend neuroloog en de huisarts positief over het opnemen van verlof.
ECLI:NL:CRVB:2019:2005 Verstoorde arbeidsrelatie, hiërarchische verhoudingen, passende regeling
Een leidinggevende politieambtenaar onderhoudt (seksuele) relaties met twee ondergeschikten. Ook heeft hij tijdens werktijd privécontacten, gebruikt hij dienstmiddelen voor privédoeleinden, vertoont hij ongepast gedrag jegens ondergeschikten en neemt hij onvoldoende verantwoordelijkheid bij het halen van een opleiding. Hij krijgt ontslag wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Vanwege de aard en de ernst van het gedrag is sprake van een totaal gebrek aan vertrouwen en kan voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van de korpschef worden verlangd. Dat de politieambtenaar gedurende flinke perioden goed functioneerde maakt dit niet anders. De korpschef heeft geen overwegend aandeel in het ontstaan of voortbestaan van de onherstelbaar verstoorde verhoudingen. De toegekende WW-uitkering met bovenwettelijke aanvulling is daarom een passende regeling.
ECLI:NL:CRVB:2019:1911 Buitensporige werkomstandigheden, pesten op de werkvloer
Een medewerkster werkt als groepsleider bij een penitentiaire inrichting. De leidinggevenden van de groep delen mee dat er zorgelijke signalen zijn over de samenwerking en het werkklimaat en dat ingrijpen noodzakelijk is. De medewerkers spreken af niet meer te roddelen of schadelijke opmerkingen te maken. De medewerkster meldt zich ziek met psychische klachten. Als diagnose wordt een posttraumatische stressstoornis gesteld. Na 1 jaar ziekte doet de vrouw een verzoek om volledige doorbetaling van haar bezoldiging voor het tweede ziektejaar. Op grond van het Algemeen rijksambtenarenreglement (ARAR) bestaat dit recht alleen als sprake is van een beroepsincident. Volgens de medewerkster werd zij veelvuldig gepest op de werkvloer, terwijl de leidinggevenden hiervan geen signalen hebben opgevangen. De rechtbank heeft voor de beoordeling meerdere getuigen gehoord. Duidelijk is dat er een cultuur heerste waarbij veel geroddeld werd en harde grappen werden gemaakt. Er was niet steeds sprake van een goede onderlinge samenwerking, terwijl dit bij werken met gedetineerden wel gewenst is. Volgens de rechtbank is echter geen sprake van buitensporige werkomstandigheden. De Centrale Raad volgt de rechtbank in haar beoordeling. De geplaagde vrouw heeft geen recht op volledige doorbetaling van haar bezoldiging na 1 jaar ziekte nu de arbeidsongeschiktheid niet veroorzaakt is door een beroepsincident. Zij ontvangt het tweede jaar 70% doorbetaling.
ECLI:NL:CRVB:2012:950 Ontslag wegens verregaande nalatigheid
Een beroepsmilitair ontvangt een beoordeling over zijn functioneren: zijn gedrag is onvoldoende, hij komt regelmatig te laat, hij meldt zich per sms ziek en komt soms in het geheel niet opdagen voor een dienst. Een half jaar later wordt de militair gehoord over een incident: hij zou getankt hebben bij een tankstation zonder te betalen. De bedoeling van het horen is te onderzoeken of maatregelen genomen kunnen worden. De commissie van onderzoek en advies (COA) stelt vervolgens een onderzoek in. De COA adviseert de commandant de militair te ontslaan wegens verregaande nalatigheid in de vervulling van zijn plichten. De commandant volgt dit advies op. Er zijn voldoende concrete aanwijsbare feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de man verregaand nalatig is geweest. Bovendien is hem voldoende hulp en begeleiding geboden bij het op een juiste wijze uitoefenen van zijn functie en om zijn financiële en relationele problemen het hoofd te bieden. Zonder resultaat. De Minister van Defensie heeft het organisatiebelang terecht zwaarder laten wegen dan het persoonlijk belang van de militair. Dit organisatiebelang is gelegen in betrouwbaarheid, integriteit, plichtsbetrachting en geloofwaardigheid van het personeel met als doel een constante kwaliteit in de opgedragen taken en plichten te kunnen waarborgen.
ECLI:NL:CRVB:2019:1905 Voorrangskandidaat, overbezetting
Bij de politie werkt in team 2 een medewerker die arbeidsongeschikt raakt, waarna hij gaat re-integreren in team 3. De man solliciteert naar een andere functie, maar hij hoort op 9 mei dat de sollicitatieprocedure niet met hem wordt voorgezet. Een andere kandidaat heeft voorrang. De afwijzing wordt bevestigd op 7 juni. Op 30 mei is de politieman weer helemaal beter. Hij maakt bezwaar tegen de afwijzing van zijn sollicitatie. Toen hij solliciteerde was hij namelijk formeel nog geplaatst in team 2, maar feitelijk werkzaam in team 3. De situatie in team 2 was onhoudbaar, waardoor hij als preferente kandidaat had moeten worden aangemerkt. Het klopt dat de medewerker arbeidsongeschikt was en re-integreerde in team 3, maar dat betekent niet dat er een wettelijke verplichting was om hem vanuit team 2 ergens anders neer te zetten. Er waren ook geen obstakels om in team 2 aan de slag te gaan. Daarnaast is de afwijzing van de sollicitatie terecht, omdat het moment van afwijzing 9 mei is en hij toen nog formeel geplaatst was in team 2 en daar geen sprake was van overbezetting. Hij werd pas boventallig op 1 juni, toen hij formeel in team 3 werd geplaatst. De korpschef heeft de politiemedewerker dan ook terecht niet als voorrangskandidaat aangemerkt.
ECLI:NL:CRVB:2019:1888 Afwijzing verzoek herziening, niet-ontvankelijk verzoeken herziening
Een medewerker van de belastingdienst die al op 1 januari 1992 met pensioen ging heeft op 23 april 2013 bezwaar aangetekend tegen een besluit van 29 januari 1988. Het bezwaar wordt door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet te verontschuldigen termijnoverschrijding. Ook bestaat volgens de staatsecretaris geen aanleiding om de inschaling met terugwerkende kracht tot 1 juli 1987 te herzien.
In de verzoeken om herziening stelt de oud-medewerker zich op het standpunt dat in 1988 een ernstige fout is gemaakt, door hem niet te plaatsen in een leidinggevende functie met de daarbij behorende hogere salarisschaal. Hierdoor is hij financieel benadeeld, omdat hij minder salaris en minder pensioen heeft ontvangen. Door de oud-medewerker wordt aangevoerd dat sprake is van een nieuw gebleken feit of omstandigheid: hij mocht destijds deelnemen aan de cursus ODI. Een cursus voor leidinggevenden, waarvoor hij een certificaat heeft ontvangen met dagtekening 22 mei 1987. Naar het oordeel van de Centrale Raad is geen sprake van een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid die niet bij de oud-medewerker bekend waren. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, een nieuwe discussie over de betrokken uitspraak te openen. De verzoeken om herziening zijn niet-ontvankelijk. Overigens berust deze man niet snel: in dezelfde kwestie ging hij nog 4 keer langs bij de Centrale Raad en ook 3 keer bij de Hoge Raad.
ECLI:NL:CRVB:2019:1884 Reiskostenvergoeding, meerkosten, ongerechtvaardigde verrijking
Een medewerkster bij de rechtbank Midden-Nederland maakt gebruik van de PAS-regeling en de mogelijkheid om eerste klas te reizen. Nu door het gebruik van de PAS-regeling haar werktijd en haar wekelijkse woon-werkreizen zijn verminderd, heeft zij verzocht om haar reiskostenvergoeding nader te bezien omdat de door haar zelf te betalen vergoeding voor het reizen per eerste klas voor haar onredelijk en voor de werkgever voordelig uitpakt. Uit de Nota van Toelichting bij het Verplaatsingskostenbesluit 1989 volgt dat de wetgever beoogd heeft reizen per eerste klas toe te staan onder de voorwaarde dat de meerkosten voor rekening van de ambtenaar komen. Het is de werkgever niet toegestaan de betrokken ambtenaar een hoger bedrag in rekening te brengen dan die meerkosten. Dit is aan te merken als ongerechtvaardigde verrijking van de werkgever .
ECLI:NL:CRVB:2019:1783 Functiewaardering
Een medewerkster van de gemeente Amsterdam verzoekt herhaaldelijk haar functie te waarderen. Uiteindelijk waardeert het college de functie definitief op schaal 10. Zij is het daar niet mee eens. De Centrale Raad oordeelt eerder dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het college moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen waarbij moet worden uitgegaan van de opsommingen van taken waarover partijen het wel met elkaar eens zijn en inhoudelijk heroverwegen van alles dat de medewerkster over de functiewaardering naar voren heeft gebracht. Na advies van bureau Leeuwendaal stelt het college de waardering van de functie opnieuw vast op schaal 10. Bureau Leeuwendaal heeft echter geen kennis genomen van alle argumenten die in verschillende gedingstukken zijn aangevoerd en de werknemer wordt niet gehoord. Het college heeft niet op juiste wijze gevolg gegeven aan de eerdere opdracht van de Centrale Raad. Het besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De Centrale Raad bepaalt zelf dat de functie gewaardeerd wordt op schaal 10A.
ECLI:NL:CRVB:2019:1782 Inmenging eigendomsrecht, onderscheid naar leeftijd, fair balance, Wgbla
Een werknemer van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in een substantieel bezwaarde functie. Op basis van een oude regeling zou hij bij het bereiken van de 55-jarige leeftijd in aanmerking komen voor eervol ontslag met behoud van een deel van het salaris voor 120 maanden. Vanwege het afschaffen van die regeling en invoeren van een nieuwe regeling is een overgangsregeling getroffen. De werknemer krijgt op basis van de overgangsregeling en de nieuwe regeling een eenmalige compensatie van € 5.000,- en de mogelijkheid twee jaar en twee maanden voor de pensioengerechtigde leeftijd uit te treden. Een verzoek de hardheidsclausule toe te passen wordt afgewezen.
Er is een ‘fair balance’ tussen de inmenging en de bescherming van het eigendomsrecht in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De Staat heeft een ruime beoordelingsvrijheid, waarbij ook van belang is dat de regelgeving het resultaat is van overleg met de vakcentrales. Dat er alternatieve oplossingen zijn maakt een maatregel niet onrechtmatig. Ook moeten belanghebbenden altijd rekening houden met de mogelijkheid dat een bepaald systeem kan wijzigen. In de overgangsregeling is rekening gehouden met de leeftijd en het aantal dienstjaren van de werknemer. De overgangsregeling is proportioneel. Er is geen sprake van een onevenredig zware last voor de werknemer.
In de overgangsregeling is een direct onderscheid naar leeftijd gemaakt in de zin van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid omdat de aanspraak op een uitkering op basis van de overgangsregeling onder meer afhankelijk is van de leeftijd op een bepaald moment. Maar het doel van de overgangsregeling, de tegemoetkoming aan de positie van de werknemer die geen gebruik meer kan maken van de afgeschafte regeling, is legitiem. Daarnaast is de overgangsregeling passend omdat leeftijd niet het enige element is dat meetelt om de hoogte van de uitkering te bepalen. De overgangsregeling gaat niet verder dan noodzakelijk en maakt geen excessieve inbreuk op de belangen van de werknemer.
Tot slot slaagt het beroep op de hardheidsclausule niet: de situatie van de werknemer is in de overgangsregeling voorzien. Dat het verschil in aanspraak op basis van de afgeschafte regeling en de nieuwe regeling evident is maakt niet dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
ECLI:NL:CRVB:2019:1710 Plaatsingsbesluit, overleggen op de zaak betrekking hebbende stukken, motiveringsgebrek
In het kader van een belangstellingsregistratieronde toont een medewerker van de politie zijn belangstelling voor functie B. De plaatsingsadviescommissie adviseert de korpschef om de medewerker te plaatsen op functie A, waarvoor hij functievolger is. Plaatsing op functie B is volgens de commissie niet mogelijk. Hiertoe overweegt de commissie dat, anders dan bij herplaatsingskandidaten, voor functievolgers geen plaatsingsregels gelden indien onvoldoende ruimte is om alle geschikte kandidaten te plaatsen op een belangstellingsfunctie. De commissie heeft daarom de reisafstand van de woonadressen van de kandidaten tot de plaats van tewerkstelling bekeken en hierin een ranking aangebracht. Op grond van deze ranking komt de medewerker niet in aanmerking voor functie B. De korpschef neemt dit advies over en plaatst de medewerker op functie A. Het plaatsingsbesluit houdt stand in de bezwaar- en beroepsprocedure. In beide procedures is de medewerker echter ten onrechte kennisneming van een deel van de processtukken (de aangebrachte ranking) onthouden. Dit levert een schending op van een fundamenteel beginsel van procesrecht. In hoger beroep overlegt de korpschef de ranking ook niet. Hiermee voldoet de korpschef niet aan de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden. Het bestreden besluit houdt op grond hiervan geen stand. Ook de rechtsgevolgen kunnen niet in stand blijven. De medewerker heeft van meet af aan betwist dat de ranking juist is. De korpschef heeft hierin geen inzage verleend, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Gelet op de stellingname van de korpschef om de ranking niet te overleggen, is niet te verwachten dat de korpschef alsnog een deugdelijke motivering aan het plaatsingsbesluit ten grondslag zal leggen. De Centrale Raad voorziet zelf in de zaak en plaatst de medewerker met ingang van 1 juli 2016 op functie B.
ECLI:NL:CRVB:2019:1654 Plichtsverzuim, gebruik zakelijke middelen voor privédoeleinden, terugplaatsing voor onbepaalde tijd
Een medewerker van Wetterskip Fryslân (een waterschap) is in zijn vrije tijd hobbyboer. Nadat hierover een melding binnenkomt, laat het dagelijks bestuur onderzoeken of de medewerker bij de exploitatie van zijn perceel de regels uit de Keur Wetterskip Fryslân en de Flora- en faunawet overtreedt. Dit is inderdaad het geval. Daarnaast blijkt dat hij zijn zakelijk e-mailadres en enveloppen met het logo van het Wetterskip voor privédoeleinden gebruikt. Ook heeft de man misbruik van zijn positie gemaakt door onder werktijd met een collega, die door hem moest worden ingewerkt, naar een locatie buiten zijn werkgebied te rijden voor een privéaangelegenheid en door gebruik te maken van informatiesystemen van het Wetterskip omwille van een vriendendienst. Het dagelijks bestuur plaatst de medewerker voor onbepaalde tijd in een lager gewaardeerde functie. Deze straf is echter te zwaar, omdat geen termijn is bepaald waarop de oude functie kan worden hervat. Daarnaast bestaat een aanzienlijk verschil tussen beide functies ten aanzien van de aard van de werkzaamheden, de hoogte van de bezoldiging en de status van het werk. Daar komt ook nog bij dat de medewerker in de koude seizoenen werkloos zou zijn. De Centrale Raad voorziet zelf in de zaak en stelt een termijn van drie jaar aan de terugplaatsing, te rekenen vanaf de datum van het primaire besluit. Dat komt erop neer dat de hobbyboer twee weken na de uitspraak weer in zijn oude functie zit.
ECLI:NL:CRVB:2019:1640 PTSS, verzoek schadevergoeding, bewijslast zorgplicht
Zes jaar lang wordt een medewerkster van de politie tijdens haar werkzaamheden veelvuldig geconfronteerd met ernstige incidenten en traumatische gebeurtenissen. Vanaf september 2008 valt zij volledig uit voor haar werkzaamheden wegens een posttraumatische stress-stoornis (PTSS). Hierop volgt eervol ontslag wegens ziekte. In 2012 verzoekt zij de korpschef om vergoeding van alle schade die zij tijdens haar werkzaamheden heeft geleden en nog zal lijden. De korpschef weigert aansprakelijkheid te erkennen en wijst het verzoek af. Volgens vaste rechtspraak heeft het bestuursorgaan een zorgplicht jegens haar medewerkers. Alleen als het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen (of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar), bestaat voor de ambtenaar geen recht op vergoeding van de schade. In een tussenuitspraak oordeelt de rechtbank dat de korpschef er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat voldoende nazorg is geboden. De korpschef stelt geen hoger beroep in tegen de tussenuitspraak. Daarmee staat de tussenuitspraak is rechte vast. In hoger beroep, gericht tegen de einduitspraak van de rechtbank, overlegt de korpschef geen nieuwe stukken dan op grond waarvan de rechtbank de tussenuitspraak heeft gedaan. De korpschef heeft hiermee in hoger beroep niet aangetoond dat aan de medewerkster voldoende (na)zorg is verleend. De korpschef zal zich alsnog inhoudelijk moeten uitlaten over het verzoek om schadevergoeding.
ECLI:NL:CRVB:2019:1664 Disciplinair ontslag, e-mail en internetgebruik
Een medewerker van de gemeente Rijswijk schrijft gedurende meerdere jaren te weinig verlofuren. Hij pauzeert te lang en handelt jarenlang in strijd met de geldende gedragsregels e-mail- en internetgebruik. Zo gebruikt hij zijn zakelijk e-mailaccount om grote hoeveelheden privé nieuwsbrieven te ontvangen en door te sturen en onderhoudt hij overvloedige privé e-mailcorrespondentie met zijn vrouw. De gemeente komt tot het oordeel dat hij zich in werktijd wel heel veel met privézaken bezig houdt. Daarbij genomen het feit dat hij niet de uren werkt die hij zou moeten werken is de gemeente van oordeel dat sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim. Zij legt hem de straf op van disciplinair ontslag. De Centrale Raad is, net als de rechtbank van oordeel dat niet ter discussie staat dat de hiervoor genoemde gedragingen door de medewerker zijn gepleegd. Hij heeft de gedragscode en -regels geschonden en was naar aanleiding van een eerder incident al gewaarschuwd voor het correct schrijven van verlofuren. Het jarenlang doorgaand normoverschrijdend gedrag is terecht is aangemerkt als toerekenbaar plichtsverzuim en rechtvaardigt de opgelegde straf.
ECLI:NL:CRVB:2019:1663 Bezwaar salarisspecificatie, rechtsmiddelenverwijzing, verschoonbare termijnoverschrijding, ontvankelijkheid
Een politiemedewerker maakt 8 maanden na de ontvangst bezwaar tegen haar salarisspecificatie. De werkgever verklaart het bezwaarschrift niet ontvankelijk omdat sprake is van een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Op het intranet is toegelicht dat en hoe bezwaar kan worden gemaakt tegen een salarisspecificatie. Daarbij bevat geen enkele salarisspecificatie een bezwaarclausule. Van een niet verschoonbare termijnoverschrijding is sprake wanneer de ambtenaar wist dat zij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken, of wanneer zij al voor het einde van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener. Dat zij op het intranet informatie kon vinden en eerder al tijdig bezwaar had gemaakt tegen een besluit waaronder wel een rechtsmiddelenverwijzing stond betekent niet dat zij op de hoogte was van de termijn waarbinnen zij bezwaar kon maken. Het feit dat zij maanden heeft gewacht met het maken van bezwaar en nooit eerder heeft aangegeven het niet eens te zijn met de specificatie doet hieraan niets af. Het bezwaarschrift is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
ECLI:NL:CRVB:2019:1637 Werktijdenregeling, inroostering
Een medewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie werkt op een afdeling waar dagelijks acht voertuigen worden ingezet ten behoeve van de werkzaamheden voor andere afdelingen. In verband met de mogelijkheid van onvoorziene werkvraag is dagelijks één van de acht voertuigen ingepland voor reservedienst. De medewerker krijgt zijn diensten en reservediensten opgedragen aan de hand van een rooster. Hij maakt bezwaar tegen het feit dat hij is ingeroosterd voor reservediensten omdat deze niet in de rechtspositieregeling voorkomen en/of in strijd zijn met gemaakte afspraken omtrent roosteren. De Centrale Raad maakt uit de beschikbare stukken op dat in de centrale werktijdenregeling niets is vastgelegd over reservediensten. Dat de term reservedienst wel is opgenomen in de begrippenlijst bij de werktijdenregeling maakt dit niet anders. De ondernemingsraad heeft dan ook niet ingestemd met de reservediensten. De inroostering van de medewerker in de reservedienst is onrechtmatig.
ECLI:NL:CRVB:2019:1655 Tijdelijke functie, onvoldoende functioneren, impasse arbeidsverhouding
Met een medewerker van de gemeente Zevenaar is in het kader van de plaatsing in een tijdelijke functie een afspraak gemaakt. De afspraak komt erop neer dat zij, wanneer de functie na twee jaar wordt opgeheven, boventallig wordt. Als na een intensief traject van twee jaar geen andere functie is gevonden, dan kan haar uiteindelijk reorganisatieontslag worden verleend. Na twee jaar van terugkerende functioneringsproblemen wordt vastgesteld dat de tijdelijke plaatsing niet succesvol is geweest. Als daarna gedurende twee jaar functies aan haar worden aangeboden, zonder dat dit tot plaatsing leidt, wordt haar ontslag verleend op andere gronden. De Centrale Raad stelt vast dat ten tijde van het ontslag een impasse was ontstaan in de arbeidsverhouding waarin geen uitzicht bestond op herstel van een vruchtbare samenwerking. Terugkeer in de oude functie was niet aan de orde en de werkgever heeft geruime tijd tevergeefs getracht een passende oplossing te vinden binnen dan wel buiten de organisatie. Ook ontbrak het vooruitzicht op concrete verdere mogelijkheden. De aldus ontstane impasse bood voldoende grondslag om het ontslag te verlenen.
ECLI:NL:CRVB:2019:1549 Ontslag wegens ziekte, re-integratieinspanningen, advies bedrijfsarts
Een rijksambtenaar bij een detentiecentrum van de Dienst Justitiële Inrichtingen valt een paar jaar uit als gevolg van een auto-ongeluk. Hij slaagt erin weer aan het werk te gaan, maar valt na 3 maanden toch weer uit. Er worden pogingen gedaan weer aan het werk te komen, waaronder een proefplaatsing. Heel even werkt hij fulltime, maar hij kan het toch (nog) niet aan. De bedrijfsarts adviseert om voor 24 uur te re-integreren en rekening te houden met de beperkte belastbaarheid bij het inroosteren. Anderhalve maand later al volgt het voorgenomen ontslag. Het traject bij UWV volgens de Wet Verbetering Poortwachter is doorlopen en 3 maanden na het advies van de bedrijfsarts geeft UWV aan dat sprake is van meer dan 24 maanden ziekte voor de eigen functie, dat herstel binnen 6 maanden niet te verwachten is en dat de werkgever voldoende inspanningen heeft gepleegd om te re-integreren. Dat zijn de 3 eisen uit het ARAR, dat op de man van toepassing is. De rechtbank laat het gegeven ontslag wegens langdurige ziekte in stand. De Centrale Raad niet. De minister kan niet uitleggen waarom kort nadat de bedrijfsarts zijn advies uitbracht de minister toch overging tot ontslag verlenen. Hij kon zich in redelijkheid nog niet op het standpunt kunnen stellen dat duurzame re-integratie in arbeid die aansluit bij de benutbare mogelijkheden van betrokkene niet binnen een redelijke termijn te verwachten was. Daarmee zijn onvoldoende inspanningen gepleegd als bedoeld in het ARAR. Het dienstverband is met terugwerkende kracht tot de ontslagdatum 1 februari 2017 herleefd.
ECLI:NL:CRVB:2019:1550 Wangedrag, plichtsverzuim, whattsapp, strafontslag, niet talmen
Een marechaussee krijgt na 33 jaar dienstverband strafontslag wegens wangedrag. De militaire strafrechter heeft hem onherroepelijk veroordeeld. De gedragingen: het verspreiden van een brief met een beledigende inhoud over zijn ex, het in bezit hebben van dierenporno en het mishandelen van een andere vrouw door haar te bijten. De Raad is, evenals de rechtbank, aan deze feitenvaststelling gebonden in de procedure over de rechtspositie. Deze gedragingen leveren wangedrag op. De man is berekenend te werk gegaan door gebruik te maken van 3 simkaarten en die te vernietigen, zodat bewijzen over stalking in de vorm van sms- en whattsapp-verkeer niet meer beschikbaar zijn.
ECLI:NL:CRVB:2019:1551 Vaststellingsovereenkomst, dienstopdracht, re-integratieverplichtingen, plichtsverzuim, strafontslag
Bij de Belastingdienst heeft een medewerker last van een burn out. In een vaststellingsovereenkomst maakt hij op 7 oktober 2016 afspraken over vrijwillig ontslag met een ontslagpremie. Dat ontslag gaat pas in op 1 augustus 2018. In de tussentijd moet hij wel doorwerken, maar hij weigert structureel om zijn re-integratieverplichtingen na te komen. Hij is stelselmatig niet telefonisch bereikbaar tijdens zijn arbeidsongeschiktheid, hij volgt adviezen van de bedrijfsarts niet op, hij verschijnt niet op afspraken/oproepen en hij geeft herhaaldelijk geen gevolg aan dienstopdrachten. Waarschuwingen, stopzetten van de salarisdoorbetaling en het kwalificeren van het gedrag als plichtsverzuim: het helpt allemaal niet. De rechtbank vindt strafontslag te zwaar, maar de Centrale Raad niet. Aan de eerdere vaststellingsovereenkomst worden geen woorden meer gewijd. Dus die staat het strafontslag per een eerdere datum niet in de weg.
ECLI:NL:CRVB:2019:1482 Regels vastgestelde plaatsingsvolgorde van toepassing, passende functie
Een politieambtenaar maakt zijn belangstelling kenbaar voor de functie van Operationeel Specialist E en wordt vervolgens als functievolger herplaatst in de functie van Bedrijfsvoeringsspecialist D. Met ingang van diezelfde datum wordt hij aangewezen als herplaatsingskandidaat. De Centrale Raad ziet niet waarom de vastgestelde plaatsingsvolgorde, opgenomen in de Regeling landelijk sociaal statuut politie en de daarop gebaseerde nadere afspraken, voor hem niet zouden gelden. Dit betekent dat sprake moet zijn van een passende functie. De politieambtenaar heeft geen executieve status, terwijl de functie van Operationeel Specialist E een executieve functie is. Er is dus geen sprake van een passende functie. Het hoger beroep slaagt niet.
ECLI:NL:CRVB:2019:1454 Beroepsincident, ingangsdatum aanvullende uitkering naast WIA-uitkering
Op zijn aanvraag is een dienstongeval dat een medewerker van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is overkomen gelijkgesteld met een beroepsincident. In dat kader ontvangt de medewerker een aanvullende uitkering naast zijn WIA-uitkering. In 2017 komt UWV tot het oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 11 november 2016 is toegenomen. Maar pas met ingang van 1 februari 2017 kent UWV de medewerker een WGA-vervolguitkering toe. Naar aanleiding daarvan besluit de Minister de hoogte van de aanvullende uitkering ook met ingang van 1 februari 2017 te herzien. Een maand later herziet de Minister de hoogte van de aanvullende keer opnieuw vanwege een wijziging van het ArbeidsongeschiktheidsPensioen. De aanvullende uitkering dient volgens de medewerker per 11 november 2016 aangepast te worden. Echter met de Minister is de Raad van oordeel dat de datum waarop de WIA-uitkering is gewijzigd (1 februari 2017) de datum is waarop de aanvullende uitkering kon worden herzien. Uit artikel 38 van het ARAR volgt dat deze uitkering een aanvullend karakter heeft ten opzichte van de WIA-uitkering. De aanvullende uitkering dient niet per 11 november 2016 aangepast te worden, omdat de WIA-uitkering op dat moment ongewijzigd aan de medewerker werd doorbetaald.
ECLI:NL:CRVB:2019:1396 Redelijke termijn
In een procedure over een beoordeling en bevordering, komt ook een verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn aan de orde. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren. In het algemeen is sprake van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase als deze meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen.
In beginsel bestaat bij overschrijding van de redelijke termijn aanspraak op een vergoeding van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
In het voorliggende geval was een beslissing op bezwaar vernietigd en werd tegen het nieuwe besluit opnieuw beroep ingesteld. De Centrale Raad overweegt dan dat de overschrijding geheel aan het bestuursorgaan wordt toegerekend. Als in die procedures ook sprake is geweest van een te lange behandelingsduur bij een rechterlijke instantie, dan komt die periode voor rekening van de Staat, maar dat is nu niet het geval. In dit geval duurde de procedure 6 jaar, twee maanden en 20 dagen. De overschrijding is niet verschoonbaar, bijvoorbeeld omdat het een complexe procedure zou zijn of de houding van de ambtenaar leidde tot vertraging. Er is geen reden aan te nemen dat geen sprake zou zijn van spanning en frustratie en daarom wordt een vergoeding van € 2.500,- toegekend.
ECLI:NL:CRVB:2019:1376 Strafontslag
Een medewerker van Defensie gebruikt drie keer de tankpas van Defensie voor zijn eigen privéauto en aan hem wordt daarom strafontslag opgelegd. Hij stelt tegenover de Centrale Raad dat gezien zijn goede en lange staat van dienst, dat ontslag onevenredig is. De Centrale Raad volgt dat niet en het ontslag houdt stand.
De ernst van gedraging mede gelet op de terecht gestelde eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid binnen deze organisatie maakt de straf niet onevenredig. Daarbij overweegt de Centrale Raad dat de medewerker bewust heeft gehandeld, terwijl hij wist dat het gebruik niet was toegestaan. Pas nadat een collega opmerkte dat de pas weg was heeft hij de pas heimelijk teruggelegd en pas nadat hij door een collega werd aangesproken, heeft de medewerker de gedraging toegegeven. De medewerker was bovendien in 2014 al aangesproken op vergelijkbaar gedrag en daarmee een gewaarschuwd man.
ECLI:NL:CRVB:2019:949 Beoordeling
Een rechter in opleiding scoort onvoldoende op haar eindoordeel. De grens van 70% is met 66% niet gehaald. De inhoudelijke competenties zijn voldoende, maar op samenwerking en collegialiteit scoort zij onvoldoende. Het bestuur van de rechtbank maakt geen gebruik van de bevoegdheid om bij een score binnen een marge van 5% onder de grens te bepalen dat het eindoordeel toch voldoende is. De rechter in opleiding wordt niet benoemd tot rechter. Zij betwist de afzonderlijke scores in de eindbeoordeling niet, maar vindt dat de werkgever gebruik had moeten maken van de bevoegdheid te bepalen dat het eindoordeel toch voldoende is. Werkgever heeft in redelijkheid kunnen besluiten geen gebruik te maken van deze bevoegdheid: uit het dossier komt in voldoende mate naar voren dat de rechter in opleiding problemen ondervond in samenwerking en communicatie. Daar komt bij dat van een rechter in opleiding mag worden verwacht dat zij kan omgaan met moeilijke omstandigheden. De aanstelling van een rechter in opleiding is gelijk aan de opleidingsduur. Het ontslag is om die reden ook terecht verleend.
ECLI:NL:CRVB:2019:947 VWNW-voorzieningen, procesbelang
Een werknemer van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat krijgt de status van verplichte VWNW-kandidaat omdat de functie is opgeheven. Zij verzoekt om een indicatieve berekening van de hoogte van de salarissuppletie/-garantie. Zij gaat een arbeidsovereenkomst aan met een werkgever, doet bij het ministerie een verzoek ter verkrijging van de VWNW-voorzieningen en dient haar ontslag in onder het voorbehoud dat haar aanvraag voor VWNW-voorzieningen wordt gehonoreerd. De werknemer komt op tegen het ontslagbesluit maar is niet-ontvankelijk. Het procesbelang ontbreekt: werknemer heeft nooit kenbaar gemaakt dat zij haar werkzaamheden bij het ministerie had willen voortzetten, is voltijd in (vaste) dienst bij een andere werkgever en beschikte voor aanvang van het dienstverband bij de nieuwe werkgever over indicatieve berekeningen van de salarissuppletie/-garantie. De keuze om een voltijd arbeidsovereenkomst met een nieuwe werkgever aan te gaan is op geen enkele wijze afhankelijk gesteld van de hoogte van de te ontvangen VWNW-vergoedingen. Zij is het ook niet eens met de hoogte van de salarissuppletie/-garantie en baseert dat op een advies dat zij heeft ingewonnen bij het Kennispunt Financiële Rechtspositie (KFR). Het advies van het KFR is echter niet bindend en het is niet bekend op welke gegevens KFR het advies heeft gebaseerd. Tot slot komt zij op tegen de tegemoetkoming voor de opbouw van de pensioenvoorziening. Het toekennen van deze bijdrage en het vaststellen van de hoogte is een discretionaire bevoegdheid. Er zijn geen aanknopingspunten dat de minister niet in redelijkheid tot de berekening heeft kunnen komen van de tegemoetkoming voor de opbouw van de pensioenvoorziening.
ECLI:NL:CRVB:2019:990 Inleveren dienstauto
Op grond van het per 1 juli 2014 geldende Dienstautobeleid politie en de daarbij behorende Overgangsbeleid moet een politiemedewerker binnen drie maanden zijn dienstauto inleveren. Anders dan de politieambtenaar aanvoert heeft de korpschef voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze de wegingscriteria uit het Dienstautobeleid in de beoordeling al dan niet een dienstauto ter beschikking te stellen zijn betrokken. Omdat de wegingscriteria niet leiden tot de conclusie dat een permanente terbeschikkingstelling van een dienstauto is aangewezen, was er geen verplichting tot voordracht aan een adviescommissie. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet omdat de collega’s met wie de politieambtenaar zich mee vergelijkt een andere functie bekleden die meer onvoorspelbaarheid met zich mee brengt. De politieambtenaar werkt juist aan langlopende onderzoeken. Er is geen sprake van inconsistente besluitvorming. De politieambtenaar heeft na het inleveren van de dienstauto aanspraak op een volledige kostenvergoeding voor kosten van openbaar vervoer of een tegemoetkoming van € 0,18 per kilometer. Daarnaast is voorzien in een overgangstermijn van drie maanden. Ook is in aanmerking genomen dat het Overgangsbeleid met instemming van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie tot stand is gekomen. Er is geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden waardoor een beroep op de hardheidsclausule niet slaagt. Ook is geen toezegging gedaan dat de politieambtenaar voor onbepaalde tijd kan blijven beschikken over een dienstauto waardoor ook een beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
ECLI:NL:CRVB:2019:992 Sociaal plan verzelfstandiging, behoud ambtenaarschap, toekomstige aanspraken
In verband met de verzelfstandiging van een dienst zijn de ambtenaren in 1997 over naar een naamloze vennootschap. De Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Amersfoort die op deze ambtenaren van toepassing was, is ook van toepassing op de arbeidsovereenkomst. De voormalig ambtenaren namen deel aan de hypotheekregeling van de gemeente Amersfoort. Bij de overgang naar de naamloze vennootschap is de regeling door de werknemers voortgezet. Als de werknemers op 1 februari 2015 bij de gemeente Amersfoort een verzoek doen om renteconversie, volgt afwijzing omdat de werknemers geen ambtenaar meer zijn in dienst van de gemeente Amersfoort. De Centrale Raad oordeelt dat zij volgens de definitie van de hypotheekregeling toch voor dat deel ambtenaar zijn gebleven en dat zij ook de mogelijkheid van renteconversie hebben behouden. Uit de stukken blijkt namelijk dat deelnemers aan de hypotheekregeling geen nadelige gevolgen mochten ondervinden van de overgang. Uit het sociaal plan volgt dat dit ook betrekking heeft op de toekomstige, uit de rechtspositieregeling voortvloeiende, aanspraken.
ECLI:NL:CRVB:2019:1126: Onverschuldigde betaling, reiskostenvergoeding, terugvorderingstermijn
Een medewerker van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft na plaatsing in een andere functie ten onrechte een woon‑werkverkeervergoeding gekregen. Er ontstaat discussie over de vraag hoe lang de terugvorderingstermijn van die onverschuldigd betaalde woon-werkverkeervergoeding is. Volgens vaste rechtspraak is de terugvorderingstermijn in beginsel twee jaar als een medewerker wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel ontving. In het geval van toedoen van de medewerker is de terugvorderingstermijn 5 jaar. De medewerker had zelf actie moeten ondernemen om de woon‑werkverkeervergoeding stop te zetten en heeft nagelaten dit te doen. Dit nalaten is aan te merken als toedoen. Dat ook de werkgever verantwoordelijkheid had bij juiste toepassing van de regels en zich langdurig passief heeft opgesteld, leidt niet tot een ander oordeel. De terugvorderingstermijn is 5 jaar.
ECLI:NL:CRVB:2019:1127: Beoordeling, arbeidsongeschiktheid
Een soldaat die aangepaste werkzaamheden verricht ontvangt een onvoldoende beoordeling. Hij stelt dat hij niet beoordeeld mocht worden, omdat hij niet volledig arbeidsgeschikt is. Een incident waarbij een collega-militair hem twee keer een kopstoot heeft gegeven, heeft oogletsel veroorzaakt en zijn zelfvertrouwen ernstig aangetast. Dit is volgens de soldaat van invloed geweest op zijn functioneren en daarmee is ten onrechte geen rekening gehouden bij het opmaken van de beoordeling. Echter, langdurige periodes van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid staan niet in de weg aan het opmaken van een beoordeling. Over dagen of uren waarin de soldaat werkzaam was hoeven geen lagere eisen aan zijn functioneren te worden gesteld dan gebruikelijk. De soldaat is beoordeeld op basis van zijn aangepaste werkzaamheden. Omdat hij in de beoordeelde periode niet ziek gemeld was en de hem opgedragen werkzaamheden waren afgestemd op zijn mogelijkheden, was er geen reden een beoordeling achterwege te laten. De beoordeling blijft in stand.
ECLI:NL:CRVB:2019:1125: Plaats tewerkstelling, reiskostenvergoeding woonwerk-verkeer
De korpschef van de politie besluit een medewerker deel te laten nemen aan een opleiding. Daarbij krijgt de medewerker 2 plaatsen van tewerkstelling aangewezen. 1 voor het praktische en 1 voor het theoretische opleidingsdeel. De medewerker is het daar niet mee eens. Maar de korpschef heeft op goede gronden 2 plaatsen van tewerkstelling kunnen aanwijzen. De medewerker volgt de opleiding op vrijwillige basis, is tijdens het selectiegesprek en via intranet geïnformeerd over een tweede plaats van tewerkstelling voor de duur van de opleiding en over de regelgeving over de vergoeding van de reiskosten. Daarbij is hij tijdens zijn opleiding volledig vrijgesteld van de verplichting om zijn oorspronkelijke functie uit te oefenen en voert hij het praktische gedeelte van zijn opleiding uit dichtbij zijn woonplaats. Het besluit houdt stand.
ECLI:NL:CRVB:2019:1202: Plichtsverzuim, voorwaardelijk strafontslag, loonbeslag
De korpschef van de politie wordt in de periode van 2010 tot 2015 viermaal geconfronteerd met (vooraankondigingen tot) loonbeslag ten laste van een van zijn medewerkers. De korpschef waarschuwt de medewerkster dat een disciplinaire straf wordt opgelegd als zij de loonbeslagen niet voorkomt. De medewerkster moet daarna wegens plichtsverzuim voor straf 24 verlofuren inleveren. Na nogmaals twee loonbeslagen wordt haar voorwaardelijk strafontslag opgelegd en na enige tijd wordt dit ten uitvoer gelegd, omdat nogmaals een loonbeslag wordt aangekondigd. De politievrouw geeft aan dat zij niet bekend was met de loonbeslagen, omdat haar echtgenoot stelselmatig haar post wegmaakte. Vanwege huwelijksproblemen probeerde haar echtgenoot haar namelijk voortdurend in de problemen te brengen. Er is geen sprake van plichtsverzuim, omdat zij door haar persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de loonbeslagen. De korpschef was daarom niet bevoegd voorwaardelijk strafontslag op te leggen. En dus ook niet om ten uitvoer te leggen.
ECLI:NL:CRVB:2019:1217: HR21, inpassing in generieke functie, terughoudende toetsing
De gemeente Stadskanaal besluit HR21 als nieuw systeem van generieke functiebeschrijving en -waardering in te voeren. Een medewerker is het niet eens zijn met zijn indeling in de functie van medewerker beleidsuitvoering II (functieschaal 9, dezelfde als zijn huidige functie). Hij vindt dat hij op basis van zijn feitelijke werkzaamheden moet worden ingedeeld in de functie van medewerker beleidsuitvoering I (functieschaal 10). De bezwarencommissie adviseert het college om de functie van de medewerker ongewijzigd in te delen in het HR21-profiel en coördinerende taken mee te nemen in de onderhoudsronde. Het college neemt het bezwaar over en handhaaft het indelingsbesluit. De rechtbank draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, omdat het besluit niet zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd is. Omdat het besluit wel wordt gehandhaafd, gaan zowel de medewerker als het college in hoger beroep. De rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie is terughoudend en beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Als de inpassing onhoudbaar is, kan deze niet in stand blijven. Een generieke functietypering is echter een globale omschrijving van taken en bevat geen uitgebreide beschrijving van individuele werkzaamheden. De terughoudende toetsing doorstaat de juridische toets dan ook. Het hoger beroep van de medewerker slaagt niet. Het hoger beroep van het college slaagt wel, omdat het college op goede gronden het advies van de bezwarencommissie heeft overgenomen.
ECLI:NL:CRVB:2019:1201: Plichtsverzuim, onvoorwaardelijk ontslag, (on)evenredigheid
Een medewerker van een Detentiecentrum is betrokken bij een incident met een ingeslotene waarbij zich het volgende heeft voorgedaan. De medewerker heeft de ingeslotene, terwijl deze wel meewerkte, tegen de muur naast zijn cel geduwd, vervolgens zijn cel ingeduwd en tot twee keer toe geslagen. De minister van Justitie en Veiligheid vindt dat sprake is van buitenproportioneel geweld en kwalificeert de gedragingen ieder voor zich, maar ook in onderlinge samenhang, als ernstig plichtsverzuim: onvoorwaardelijk strafontslag. Uit camerabeelden blijkt dat twee van de drie gedragingen de man niet verweten kunnen worden, maar de minister merkt de derde gedraging nog steeds aan als ernstig plichtsverzuim. De penitentiair medewerker erkent ook de ingeslotene te hebben geslagen. De Centrale Raad is het met de minister eens dat sprake is van buitenproportioneel geweld, maar geen sprake van hevig geweld. De ingeslotene heeft geen fysiek letsel opgelopen, heeft geen medische verzorging nodig gehad en heeft geen aangifte gedaan. De disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag is dan ook onevenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim en hiermee herleeft het dienstverband.
ECLI:NL:CRVB:2019:859 Achterstand werk, plichtsverzuim of disfunctioneren
Na onderzoek blijkt dat een medewerkster van de rechtbank Gelderland in negen zaken geen of veel te laat concept vonnissen heeft aangeleverd. Ook heeft zij de feedback die zij op haar concepten heeft gekregen niet verwerkt. Hierover heeft zij niet steeds gecommuniceerd. Het bestuur van de rechtbank legt wegens plichtsverzuim voorwaardelijk strafontslag op. Dit besluit houdt geen stand. De medewerkster had haar leidinggevende wel in kennis moeten stellen van de voortgang van haar zaken. Dat zij een functioneringstraject doorliep, ontsloeg haar niet van deze verplichting. De gedragingen moeten echter worden gezien als gebreken in het functioneren van de medewerkster en niet als plichtsverzuim. Het is namelijk niet gebleken dat de medewerkster moedwillig het primaire proces heeft willen stagneren.
ECLI:NL:CRVB:2019:886 Geen procesbelang, niet-ontvankelijk
Een staffunctionaris van een Penitentiaire Inrichting treedt vanuit zijn functie op als commissielid. De Minister van Justitie en Veiligheid ontheft hem uit deze rol. Vijf maanden later heft de Minister de functie van de staffunctionaris op, wegens een reorganisatie. De staffunctionaris stelt hiertegen bezwaar en beroep in. De rechtbank stelt hem in het ongelijk en de staffunctionaris berust in de uitspraak. In de onderhavige procedure ligt de vraag voor of de staffunctionaris mocht worden ontheven van zijn commissiewerkzaamheden. Nu vaststaat dat de functie van de staffunctionaris is opgeheven, kan hij ook de commissiewerkzaamheden die hij vanuit deze functie vervulde niet meer verrichten. Dit ongeacht of hij in de onderhavige procedure in het gelijk wordt gesteld. Op grond hiervan ontbreekt ieder procesbelang en is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
ECLI:NL:CRVB:2019:908 Waarnemingstoelage, niveau uitgevoerde werkzaamheden
De korpschef kent met terugwerkende kracht een waarnemingstoelage toe aan een Bedrijfsvoeringspecialist A voor de duur van acht maanden. In die maanden heeft zij namelijk een deel van de werkzaamheden overgenomen van een collega die de hoger gewaardeerde functie van Bedrijfsspecialist B bekleedde. De waarnemingstoelage blijkt ten onrechte te zijn uitbetaald, omdat de Bedrijfsspecialist A nooit de volledige functie van de vertrokken Bedrijfsvoeringspecialist B heeft waargenomen. De korpschef vordert de toelage niet terug. De Bedrijfsvoeringspecialist A is het niet eens met de periode waarover de waarnemingstoelage is toegekend. Zij stelt dat zij sinds haar aanstelling al werkzaamheden verricht die passen bij de functie van Bedrijfsvoeringspecialist B. Hier blijkt echter niets van uit de stukken. Daarnaast blijken de werkzaamheden die zij gedeeltelijk heeft overgenomen van haar collega feitelijk niet anders dan die van een Bedrijfsvoeringspecialist A. Er bestaat geen aanleiding de waarnemingstoelage met verdere terugwerkende kracht toe te kennen.
ECLI:NL:CRVB:2019:907 Terugkomen op besluit, vrijspraak strafrechtelijke vervolging
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn verleent een afdelingshoofd in 2007 onvoorwaardelijk strafontslag. Negen jaar later, in 2016, verzoekt de medewerker het college terug te komen op het ontslagbesluit. Hij stelt dat hij in 2015 strafrechtelijk is vrijgesproken van oplichting. Dit was een van de gedragingen die destijds uit het feitenonderzoek ter voorbereiding op het strafontslag naar voren is gekomen. De strafrechtelijke tenlastelegging is echter niet als plichtsverzuim aan het disciplinair ontslag ten grondslag gelegd. De gestelde vrijspraak is dan ook geen nieuw feit op grond waarvan het college op het ontslagbesluit had moeten terugkomen.
ECLI:NL:CRVB:2019:779 Onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, vertrouwensbreuk, ontslag
De gemeentesecretaris van de gemeente Oegstgeest werkt op het snijvlak van de ambtelijke en politieke organisatie maar functioneert onvoldoende. Met hem wordt een verbetertraject overeengekomen. Gedurende het verbetertraject ontstaan bij het college van burgemeester en wethouders ernstige bedenkingen over zijn loyaliteit als ook door hem tijdens een heidedag ingebrachte stukken feitelijk niet kloppen en onjuiste berekeningen bevatten. Als gevolg van deze bedenkingen volgt een gesprek met de waarnemend burgemeester. De gemeentesecretaris krijgt ontslag vanwege de ernstige vertrouwensbreuk terwijl geen uitzicht meer bestaat op een goede samenwerking en op herstel van het vertrouwen. De Centrale Raad concludeert dat sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Voortzetting van het dienstverband kan in redelijkheid niet van het bestuursorgaan worden verlangd. Uit de context van het gesprek met de gemeentesecretaris moet worden opgemaakt dat het college stevige punten van kritiek had op de wijze waarop hij invulling gaf aan zijn functie. Die kritiek heeft een fundamenteel karakter en raakt de kern van de bijzondere functie van de gemeentesecretaris. Verder toont de medewerker onvoldoende zelfreflectie. Vanwege de aard van zijn functie was herplaatsing binnen de gemeente feitelijk niet mogelijk. Dit betekent dat het college bevoegd was om hem te ontslaan. Omdat het college geen overwegend aandeel heeft gehad in de situatie die heeft geleid tot het ontslag hoeft naast de garantie op WW, aanvullende uitkering en na-wettelijke uitkering tot aan de AOW, een re-integratiebudget van € 7.500 en drie maanden buitengewoon verlof als beëindigingsvergoeding in de zin van de WNT geen verdere compensatie gegeven te worden.
ECLI:NL:CRVB:2018:3613 Einde bovenwettelijke uitkering, verboden onderscheid, compensatie
Een medewerkster van het ministerie van Defensie is een bovenwettelijke uitkering toegekend vanwege haar verleend overtolligheidsontslag. Bij de toekenning van de uitkering is vastgelegd dat de uitkering eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. De rechtbank vernietigt dit besluit wegens verboden onderscheid naar leeftijd en draagt de staatssecretaris op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De Staatsecretaris kent de medewerkster een compensatie toe die in ieder geval gelijk is aan 90% van de gerechtvaardigde aanspraak van de medewerkster. De medewerkster stelt dat de compensatie onvoldoende is om van te leven. De Centrale Raad concludeert daarentegen op grond van het door de staatssecretaris overgelegde inkomensoverzicht dat met de toegekende compensatie geen sprake is van een excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraak van de ex-medewerkster.
ECLI:NL:CRVB:2019:662 Tijdelijke aanstelling, geen oorzakelijk verband, melding misstand
Een medewerker van de gemeente Den Haag maakt melding van een misstand in de organisatie. De tijdelijke aanstelling wordt niet omgezet in een vaste aanstelling. Volgens de Centrale Raad is geen sprake van een oorzakelijk verband tussen deze twee gebeurtenissen. Gemotiveerd en deugdelijk is onderbouwd dat aan de besluitvorming om een kwaliteitsslag te maken - met het oog op de bezetting van de vaste formatieplaatsen binnen de dienst - alle tijdelijke aanstellingen zijn beoordeeld op basis van een achttal vooraf vastgestelde objectieve criteria. Dit heeft ertoe geleid dat het tijdelijke dienstverband van de medewerker niet is omgezet naar een vast dienstverband. De gedane melding staat hier los van.
ECLI:NL:CRVB:2019:664 Beoordeling, Beoordelingsreglement, rechtzekerheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel
De beoordeling over de periode 19 januari 2015 tot 19 januari 2017 van een medewerker bij de politie wordt als ‘onvoldoende’ bestempeld. Hij voert aan dat dit in strijd is met het Beoordelingsreglement politie 2016: de periode waarover beoordeeld wordt mag niet verder terug gaan dan 1 juli 2016. De bevoegdheid tot beoordelen vloeit echter voort uit het Barp, dat geen beperking van de beoordelingsperiode kent. Daarnaast houdt de beperking verband met de reorganisatie van de politie en de omzetting van de oude functies naar het Landelijke Functiegebouw Nederlandse Politie (hierna: “LFNP”). De medewerker is echter functievolger, waardoor geen aanleiding bestaat de beoordeling te beperken tot zijn “nieuwe” LFNP-functie. Geen sprake van strijd met het Beoordelingsreglement en het rechtzekerheidsbeginsel.
Evenmin sprake van handelen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voor zover de medewerker al niet wist dat zijn functioneren ter discussie stond, behoeft aan een beoordeling geen functioneringstraject vooraf te gaan. Ten laatste gaat een beroep op het motiveringsbeginsel evenmin op, nu acht is geslagen op de door de medewerker overgelegde verklaringen, maar deze geen aanleiding vormden om tot een (wezenlijk) andere beoordeling te komen.
ECLI:NL:CRVB:2019:657 Sollicitatie terecht afgewezen, selectiematrix
Militair werkzaam bij de krijgsmacht solliciteert naar een functie op een andere afdeling. De functie wordt niet aan hem toegewezen. De militair stelt zich op het standpunt dat de kandidaat aan wie de functie is toegewezen niet voldeed aan de functie-eisen en dat de functie daarom niet aan de desbetreffende kandidaat toegewezen had moeten worden. Maar, al voor zover dit zo zou zijn geweest, zou de functie ook niet aan de militair zijn toegewezen nu uit de selectiematrix een kandidaat naar voren kwam die geschikter was. Ter zitting wordt dit erkend. Er bestaat geen aanleiding om de militair te compenseren en hem zowel in financieel opzicht als bij toekomstige sollicitaties te brengen in positie als ware hem de geambieerde functie toegewezen.
ECLI:NL:CRVB:2019:717 Toepassing overgangsregeling, afbouwtoelage inconveniënten
Vanaf 1 januari 2012 ontvangt een medewerker van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat in overeenstemming met de overgangsregeling een afbouwtoelage inconveniënten in verband met het vervallen van de inconveniëntentoelage AID. Bij besluit van 21 januari 2016 is de functie van de medewerker (met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2015) opnieuw gewaardeerd en ingedeeld in een hogere salarisschaal. In hetzelfde besluit is bepaald dat de afbouwtoelage naar beneden wordt bijgesteld bij plaatsing in een hogere schaal. De medewerker heeft hiertegen bezwaar en beroep aangetekend. Bij de beoordeling dient uitgegaan te worden van het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De Tijdelijke regeling is derhalve op betrokkene van toepassing, wat met zich brengt dat de bijstelling van de afbouwtoelage op grond van de Tijdelijke regeling correct is. De Centrale Raad concludeert dat het bestreden besluit ten onrechte niet gebaseerd is op de Tijdelijke regeling. De medewerker is hierdoor niet benadeeld; het gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd.
ECLI:NL:CRVB:2019:658 Inlichtingenplicht, oud-wethouder, APPA, opschorten uitkering
Uit een strafdossier komt naar voren dat een oud-wethouder gedurende een lange periode waarin hij een uitkering kreeg van een gemeente inkomsten heeft gehad. Op grond van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA) is een oud-wethouder verplicht inkomsten te melden. Dan kan het college beoordelen of die inkomsten verrekend moeten worden. Daarom beslist het college van B&W de uitbetaling op te schorten. De man kan zich niet beroepen op zijn zwijgrecht ontleend aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hij is geen verdachte zoals in het strafrecht. Het rechtstreeks beroep bij de Centrale Raad wordt ongegrond verklaard.
ECLI:NL:CRVB:2019:607 Smartengeld, beslissen op aanvraag
Een politieman heeft na een dienstongeval dat hem is overkomen recht op smartengeld. Dat is geen schadevergoeding, maar een zelfstandige aanspraak gebaseerd op de Regeling smartengeld dienstongevallen politie. De blijvende invaliditeit is 1% en daarom kent de korpschef 1% van het maximale bedrag toe. Dat klopt op zich, maar de korpschef gaat er ten onrechte van uit dat voor het bepalen van dat bedrag bepalend is het jaar waarin het dienstongeval zich voordeed. Dat is niet juist. In het bestuursrecht geldt als hoofdregel dat het recht moet worden toegepast zoals dat geldt op het moment van beslissen op de aanvraag. Dat het gaat om een jarenlang zo uitgevoerde praktijk maakt dat niet anders.
ECLI:NL:CRVB:2019:547 Plichtsverzuim, strafontslag, vernietiging archief
Een archiefmedewerker van de Bedrijfsvoeringsorganisatie West Betuwe, een gemeenschappelijke regeling waarin deelnemende gemeenten allerlei taken hebben ondergebracht waaronder het archief, vernietigt zonder overleg een deel van het papieren archief van een gemeente. Er is wel een digitale kopie gemaakt, maar zij weet dat die kopie niet voldoende is. Zij heeft daarbij weloverwogen de geldende procedures niet gevolgd. Dat levert ernstig plichtsverzuim op en strafontslag volgt. De rechtbank strijkt de hand over het hart vanwege 30 jaar dienstverband in combinatie met het feit dat betrokkene geen gehoor vond voor het vinden van een oplossing voor het archief dat verplaatst moest worden. Er is sprake van onherstelbare schade vanwege de cultuurhistorische waarde van het vernietigde dossier, waarin ook hiaten zaten en nu is niet meer na te gaan of die hiaten ook in het papieren archief zaten. Gelet op haar projectleidersrol, haar kennis van de regels, haar jarenlange ervaring en de schade toegebracht aan het aanzien van de dienst vindt de Centrale Raad strafontslag wel evenredig.
ECLI:NL:CRVB:2019:482 Verzoek om ontslag, vergewisplicht
Een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft een nieuwe functie gevonden bij een gemeente en verzoekt op 19 november 2015 haar ontslag te verlenen per 25 november 2015 onder het toekennen van een ontslagarrangement. De besluitvorming wordt in gang gezet. Vervolgens bericht de medewerker de leidinggevende en de HR-adviseur op 18 januari 2016 dat het betrokken project bij de gemeente voorlopig niet door gaat en dat zij ten einde raad is. De leidinggevende bericht de medewerker dat hij het verschrikkelijk voor haar vindt en dat hij op dat moment geen oplossing voor handen heeft. Bij besluiten van 11 en 12 februari 2016 kent de werkgever haar het arrangement toe en verleent eervol ontslag met ingang van 25 november 2015. De Centrale Raad overweegt dat het e-mailbericht van 18 januari 2016 niet kwalificeert als een verzoek tot intrekking van het ontslagverzoek. Echter, op grond van goed werkgeverschap (artikel 125ter Ambtenarenwet) had de werkgever zich ervan moeten vergewissen of de medewerker zich ten volle bewust was van haar rechtspositie, of zij haar aanvraag wenste te handhaven en of zij voldoende gelegenheid heeft gehad om tot een afgewogen beslissing te komen. Dit is vooral van belang omdat het om een zeer belangrijke rechtspositionele aangelegenheid gaat, de grond aan het ontslagverzoek als gevolg van het voorlopig niet doorgaan van de nieuwe baan leek te zijn ontvallen en de medewerker per e-mail aangaf ten einde raad te zijn. Het gegeven dat de leidinggevende niet heeft begrepen dat de medewerker haar aanvraag wilde intrekken, komt naar het oordeel van de Centrale Raad voor rekening en risico van de werkgever, zodat het ontslagverzoek ten onrechte is ingewilligd.
ECLI:NL:CRVB:2019:550 Afwijzing verzoek om schadevergoeding, ontbreken materiële connexiteit
De Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs verleent een medewerkster ontslag wegens redenen van gewichtige aard. De voormalig medewerker verzoekt om vergoeding van de materiele en immateriële schade ten bedrage van € 102.722,-, die zij heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen en het nemen van onrechtmatige besluiten. Als schadeveroorzakende feiten noemt zij onder meer: het laten escaleren van de laatste werkdag, het eenzijdig censureren van gespreksverslagen, het niet opnemen van bezwaar- en beroepsmogelijkheden in een besluit en het uitlokken van valse verklaringen van het management. De Centrale Raad vindt dat geen sprake is van misbruik van procesrecht zoals door de Stichting is gesteld. De medewerker heeft niet eerder een procedure over een verzoek om schadevergoeding gevoerd en niet gezegd kan worden dat ze haar bevoegdheid om hoger beroep in te stellen heeft aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij is gegeven. Echter, het bezwaar is door de werkgever terecht niet-ontvankelijk, verklaard vanwege het ontbreken van de materiële connexiteit. De door de medewerker genoemde schadeveroorzakende feiten zijn geen besluiten. Het zijn ook geen feitelijke handelingen die met een besluit gelijk gesteld kunnen worden, nu de genoemde feiten de medewerker niet rechtstreeks in haar rechtspositionele belang als ambtenaar raken. De feitelijke handelingen brengen geen verandering teweeg in de rechtspositie van de medewerker.
ECLI:NL:CRVB:2019:539 Beoordelingsbesluit, regelgeving niet gevolgd, te korte beoordelingsperiode
Een medewerkster van de gemeente Losser krijgt op 3 november 2014 te horen dat zij haar functioneren dient te verbeteren. Op 9 februari 2015 meldt zij zich ziek en op 27 juli 2015 hervat zij haar werkzaakheden weer. Op 15 oktober 2015 bespreekt het afdelingshoofd het plan van aanpak ter verbetering van het functioneren met de medewerker, welk plan op 5 november 2015 nogmaals wordt besproken. Dit gesprek wordt bij e-mailbericht van 11 november 2015 bevestigd. Op 17 december 2015 krijgt de medewerkster een onvoldoende beoordeling. De Centrale Raad overweegt allereerst dat de Regeling personeelsbeoordeling niet is gevolgd, nu de gemeentesecretaris als naasthogere leidinggevende niet is opgetreden als tweede beoordelaar en de teamleider zonder overleg met de medewerkster en niet op initiatief van de gemeentesecretaris is aangewezen als informant. Temeer nu de medewerker zich in een verbetertraject bevond en de medewerker de communicatie met de teamleider als moeizaam ervaarde, was het belang van het overleg zodanig klemmend dat het niet achterwege gelaten had mogen worden. Daarnaast is de beoordelingsperiode te kort, nu de medewerkster tot het gesprek van 5 november 2015 en/of de e-mail van 11 november 2015 geen aanleiding had hoeven hebben om aan te nemen dat de beoordelingsperiode al was aangevangen. Zelfs indien zou kunnen worden gezegd dat de beoordelingsperiode medio oktober 2015 is aangevangen, dan nog is die periode voor een zorgvuldige beoordeling in dit geval te kort. Bovendien viel haar re-integratietraject samen met het verbetertraject, hetgeen verwarrend was voor de medewerkster. Conclusie: het beoordelingsbesluit kan de rechterlijke toets niet doorstaan.
ECLI:CRVB:2019:375 Dienstongeval, aansprakelijkheid, zorgplicht, schadevergoeding, afwijzing verzoek herziening uitspraak Een inrichtingswerkster bij de Penitentiaire Inrichting te Vught komt tijdens het verplichte basketballen in 2005 ongelukkig in aanraking met een collega en loopt daarbij letsel op. De minister merkt in 2010 dit aan als een dienstongeval, maar erkent geen aansprakelijkheid omdat aan de zorgplicht is voldaan en wijst de gevraagde schadevergoeding af. Wel wordt een bedrag toegekend als genoegdoening voor schade die eventueel uit fouten in het re-integratietraject is voortgevloeid. De rechtbank verklaart het beroep tegen deze besluiten ongegrond. De Centrale Raad acht in 2013 die uitspraak 1 juist en laat die in stand. In 2018 wijst de Centrale Raad een herzieningsverzoek (uitspraak 2) af. De ambtenaar vraagt in 2018 meteen weer herziening en ook nog een keer van de herzieningsuitspraak. Het verzoek tot herziening van uitspraak 2 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Raad een verzoek om herziening van een eerder met toepassing van artikel 8:119 Awb gewezen uitspraak beschouwt als zinloos en niet passend in het systeem van de Awb. Ook het verzoek om herziening van uitspraak 1 wordt afgewezen, deels omdat geen nieuwe feiten zijn aangevoerd, deels omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die hiervoor gelden: geen nieuwe relevante feiten die als die eerder bekend zouden zijn geweest tot een andere uitspraak hadden moeten leiden.
ECLI:CRVB:2019:376 Dienstongeval, schadevergoeding, onredelijk laat ingediend verzoek om herziening Een gemeenteambtenaar loopt ten gevolge van een ongeval met een machine in 2005 schade op. Het college wijst in 2009 het verzoek om schadevergoeding af, maar de rechtbank stelt in 2009 in beroep vast dat het college aansprakelijk is voor de schade. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd in 2013 en geoordeeld dat de gemeenteambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de uitoefening van de werkzaamheden schade heeft geleden. De gemeenteambtenaar vraagt in 2018 om herziening van deze uitspraak, maar de Raad verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. Het verzoek bevat namelijk wel nieuwe argumenten, maar geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1 Awb. Bovendien heeft de gemeenteambtenaar – voor zover sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden – na het bekend worden daarmee meer dan een jaar gewacht met het indienen van een verzoek om herziening, zodat het verzoek onredelijk laat is ingediend.
ECLI:CRVB:2019:374 Ontslag, verzoek herziening terecht afgewezen Een gemeenteambtenaar wordt in 2009 met toepassing van artikel 8:6 CAR/UWO ongeschiktheidsontslag verleend, dat in 2010 na bezwaar is omgezet in een eervol ontslag op grond van artikel 8:8 CAR/UWO. De voorzieningenrechter verklaart haar beroep tegen dit besluit ongegrond. Zij vraagt in 2016 om herziening van deze uitspraak en voert de vaststelling van het UWV van een andere eerste dag van haar arbeidsongeschiktheid aan als nieuw feit of nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 8:119, lid 1 Awb. De rechtbank wijst dit verzoek in 2017 af, omdat niet aan de vereisten voor herziening is voldaan. Ook volgens de Raad voldoet hetgeen de gemeenteambtenaar heeft aangevoerd niet aan de voorwaarden voor herziening. Ook al is het vaststellen van de gewijzigde eerste dag van arbeidsongeschiktheid een nieuw feit, dan nog kan dit niet tot een andere uitspraak leiden.
ECLI:CRVB:2019:334 Schadevergoeding, met nader besluit geheel tegemoetgekomen Het besluit tot ontslag van een Amsterdamse gemeenteambtenaar is door de Raad herroepen. De gemeenteambtenaar verzoekt het college om nabetaling van het salaris met terugwerkende kracht, aan welk verzoek het college tegemoetkomt. Het college wijst het verzoek van de gemeenteambtenaar tot vergoeding van de fiscale schade af wegens het niet aantonen van die schade. Tijdens de zitting wordt geschorst en partijen komen er dan samen uit; een besluit volgt. De Raad stelt vast dat dat besluit van 22 oktober 2018 geheel tegemoetkomt aan het hoger beroep, waardoor de gemeenteambtenaar geen belang meer heeft bij een uitspraak. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk omdat het procesbelang is komen te vervallen.
ECLI:CRVB:2019:373 Bevordering Een politieambtenaar verzoekt in 2014 in het kader van een hernieuwde openstelling van het loopbaanbeleid om bevordering naar de functie van senior GGP. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat uit een beoordeling uit 2008 blijkt dat de politieambtenaar nog kan doorgroeien in zijn eigen functie en hij niet over de verwachte geschiktheid beschikt voor deze functie. Die beoordeling kan volgens de Raad niet worden aangemerkt als een recente beoordeling als bedoeld in het loopbaanbeleid, dus op grond hiervan mag de ambtenaar niet worden uitgesloten van de openstelling. Aan de hand van andere, latere beoordelingen, die moeten worden meegewogen, stelt de Raad vast dat de ambtenaar wel voldoet aan de eisen. De Raad voorziet zelf in de zaak en bevordert de politieambtenaar met terugwerkende kracht per 29 april 2012 naar de functie van senior GGP.
ECLI:NL:CRVB:2019:170 Voorwaardelijk strafontslag, geen verwijtbare tekortkoming, geschiktheid functie
Een politieambtenaar krijgt gedurende enkele jaren in beoordelingsgesprekken te horen dat organiseren, het (tijdig) afhandelen van zaken en het schriftelijk werk een punt van aandacht voor hem is. Als ongeveer 50 dossierstukken en een aantal in beslag genomen goederen in het afgesloten postvak en de locker van de man worden gevonden, volgt een onderzoek. De korpschef legt hem voorwaardelijk strafontslag op, met een proeftijd van één jaar. Het handelen, de houding en het gedrag van de ambtenaar zijn volgens de korpschef aan te merken als ernstig plichtsverzuim. Onder omstandigheden kunnen deze feiten volgens de Centrale Raad als plichtsverzuim worden aangemerkt. Deze feiten kunnen echter ook de conclusie rechtvaardigen dat de ambtenaar destijds niet beschikte over eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van (het administratieve deel) van zijn functie zijn vereist. In het verlengde van een juiste taakvervulling had de ambtenaar hiervoor een verbetertraject kunnen verwachten maar geen disciplinaire maatregel. Door het ontbreken van een adequate sturing of monitoring dan wel waarschuwing door de leidinggevende(n) van de ambtenaar, is geen sprake van een verwijtbare tekortkoming die een strafwaardig plichtsverzuim oplevert. De korpschef was daarom niet bevoegd om de ambtenaar voorwaardelijk strafontslag te verlenen.
ECLI:NL:CRVB:2019:190 Entreerecht, terugplaatsing in functie
Een leraar van een onderwijsstichting, wordt tijdelijk voor de duur van 2 jaar, in het kader van het zogenoemde entreerecht, benoemd in een functie. De stichting plaatst hem na 2 jaar terug in functie omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten van de tijdelijke functie. De stichting heeft zijn functioneren als zijnde “onder norm” vastgesteld. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad moet een in het kader van het entreerecht tot stand gekomen aanstelling, zoals die van de betreffende ambtenaar, als een voorwaardelijke bevordering worden aangemerkt. Terugplaatsing kan volgens de CAO VO plaatsvinden als niet aan de in de functiebeschrijving genoemde vereisten is voldaan. Nu dit is komen vast te staan, is de stichting bevoegd om de leraar terug te plaatsen.
ECLI:NL:CRVB:2019:244 Ongeschiktheidsontslag, weigering ziekteverlof, duur verbetertraject
Een politieambtenaar werkt vanaf 2015 vanwege ziekte in een wisselende omvang. Na een incident in 2016 meldt zij zich volledig ziek. De bedrijfsarts bericht dat zij belastbaar is voor driemaal 6 à 7 uur per week en dat de beperkingen in stand worden gehouden door een arbeidssituationeel probleem. De korpschef weigert haar echter voor een gedeeltelijke periode ziekteverlof toe te kennen. Na een functioneringstraject in 2016 verleent de korpschef de ambtenaar in mei 2017 ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken. Het behoort tot de taak van de bedrijfsarts onder meer om te beoordelen of en zo, ja, in hoeverre een medewerker vanwege ziekte niet in staat is zijn werk te verrichten. Daarom ligt het op de weg van de korpschef om bij twijfel over de gerechtvaardigdheid van een ziekmelding op korte termijn de bedrijfsarts advies te vragen over de verhindering om te werken en de mogelijkheid tot hervatting van het werk. De korpschef is dus niet bevoegd om het ziekteverlof van de ambtenaar gedeeltelijk te weigeren. Tot het afboeken van vakantie-uren om zo druk te zetten op de medewerkster zodat zij op het werk verschijnt, is de korpschef evenmin bevoegd. Het ongeschiktheidsontslag blijft wel in stand. De ambtenaar heeft in reeks van jaren een houding en gedrag laten zien die haar ongeschikt maken voor de uitoefening van haar functie. Dat zij het in 2013 en 2014 gedurende een flinke periode wel goed presteerde in gedrag en houding maakt niet uit. Er was ook geen langduriger verbetertraject nodig, zeker niet gezien de aanwijzingen die de ambtenaar in voorgaande jaren hierover kreeg.
ECLI:NL:CRVB:2019:191 Inpassing generieke functie, terughoudende rechterlijke toetsing
Een Amsterdamse gemeenteambtenaar wordt na een reorganisatie geplaatst op de generieke functie van medewerker vergunningverlening C, werktitel medewerker vergunningen APV, ingedeeld in salarisschaal 10. Zijn laatste functie was medewerker vergunningen APV, eveneens in salarisschaal 10. Het college heeft aan de hand van koppelingsadviezen en functiebeelden deze plaatsing passend geacht. De medewerker is van mening dat de door hem verrichte werkzaamheden afwijken van de generieke functie van medewerker vergunningverlening C en beter passen in de generieke functie van medewerker vergunningverlening D. Hij wijst erop dat hij ook belast is met de afhandeling van zeer complexe zaken, dat hij coachende taken uitvoert en aanspreekpunt is voor collega’s en externen. Ter onderbouwing van zijn standpunt toont hij diverse e-mailberichten en verklaringen van (oud) collega’s. Volgens vaste rechtspraak is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie echter terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Hiervan is geen sprake. Het college heeft daarnaast voldoende gemotiveerd waarom de ambtenaar niet is geplaatst in de door hem gewenste functie.
ECLI:NL:CRVB:2019:51 Ontslag wegens ongeschiktheid, houding en gedrag
Een docent van de Universiteit van Amsterdam (UvA) kan zich niet vinden in het nieuwe lesprogramma en weigert zijn colleges hierop aan te passen. Volgens het college van bestuur van de UvA functioneert de docent goed, maar maken zijn houding en gedrag hem ongeschikt voor zijn functie. Zo is de samenwerking met collega’s gebrekkig, volgt de docent aanwijzingen niet op, accepteert hij geen gezagsverhoudingen en houdt hij zich niet aan gemaakte afspraken. Het college ontslaat de docent wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Aan het ontslag liggen voldoende concrete feiten en omstandigheden ten grondslag waaruit de ongeschiktheid van de docent wegens houding en gedrag volgt. Ook is de docent voldoende tijd gegeven zijn houding bij te stellen en hem is voldoende duidelijk gemaakt wat hij precies diende te veranderen in zijn gedrag. Bovendien bestonden geen reële mogelijkheden tot herplaatsing binnen de faculteit of binnen de UvA. Het ontslag houdt stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:4292 Stopzetten salaris, nakomen re-integratieverplichtingen, vastleggen re-integratieverplichtingen
De bedrijfsarts van een Penitentiaire Inrichting verwijst een zieke medewerkster door naar Ciran, waar zij geholpen zal worden met haar revalidatietraject. De medewerkster stemt in met de behandelmodules en doelstellingen van Ciran, maar niet met de behandelovereenkomst. Haar revalidatietraject vangt daardoor niet aan. De minister zet de bezoldiging van de medewerkster stop, aangezien zij weigert uitvoering te geven aan haar re-integratietraject. Het besluit houdt echter geen stand. Nergens volgt uit dat aan de medewerkster op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt dat zij verplicht was op een bepaalde datum te starten met het revalidatietraject bij Ciran voor drie dagen in de week. De bedrijfsarts heeft de medewerkster alleen naar Ciran doorverwezen voor een intake en hieraan heeft de medewerkster gevolg gegeven. Bovendien heeft Ciran volgens de medewerkster aangegeven dat ook later kan worden gestart met het traject. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat de medewerkster weigert mee te werken aan haar re-integratietraject.
ECLI:NL:CRVB:2018:4224 Terugkomen op besluit, geen nieuwe feiten en omstandigheden
In 2013 wijst de korpschef het verzoek van een politieman om bevordering naar een hogere functie af. Na bezwaar en beroep wordt het besluit in stand gelaten en de politieman legt zich neer bij de uitspraak van de rechtbank. Maar in 2016 verzoekt de politieman opnieuw om bevordering. De korpschef wijst dit verzoek af onder verwijzing naar het besluit van 2013. Het besluit houdt stand. Er is geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en ook heeft de politieman niet aannemelijk gemaakt dat de korpschef een gewijzigde gedragslijn voert op grond waarvan acht collega’s wel zijn bevorderd.
ECLI:NL:CRVB:2018:4283 Onzorgvuldig advies, proceshouding partij
Aan functies die onder bezwarende omstandigheden worden uitgevoerd, wordt bij de gemeente Amsterdam een MRI-klasse toegekend. Het college vraagt twee bureaus de MRI-klasse voor een bepaalde functie vast te stellen. Het eerste bureau kent klasse 1 toe aan de functie en het tweede bureau klasse 2. Op advies van de bezwarencommissie vraagt het college een derde bureau om advies. Het derde bureau adviseert klasse 1 toe te kennen. Het college neemt dit laatste advies over en kent met het bestreden besluit klasse 1 toe aan de functie. Het derde bureau heeft voor een deel van haar advies aansluiting gezocht bij omschrijvingen uit de Voorbeeldbundel. Voorafgaand aan en na afloop van de zitting vraagt de Centrale Raad de Voorbeeldbundel op bij het college. Het college reageert niet op de verzoeken. Na een laatste rappel geeft het college te kennen dat de Voorbeeldbundel niet meer beschikbaar is. Gelet hierop en gelet op de proceshouding van het college in de procedure, waarbij het college is gewezen op het risico dat deze proceshouding met zich meebrengt, komt de Centrale Raad tot het oordeel dat het college zich niet had mogen baseren op het voor de Centrale Raad niet te verifiëren advies van het derde adviesbureau. Alleen het tweede advies lijkt zorgvuldig onderbouwd en goed gemotiveerd te zijn. Derhalve moet van dit advies worden uitgegaan en wordt aan de functie klasse 2 toegekend.
ECLI:NL:CRVB:2018:4183 Dienstopdracht, ernstig plichtsverzuim, disciplinaire straf, werken in een buitengewone dienst.
Een medewerker van de gemeente Rotterdam weigert bij herhaling de opdracht van zijn leidinggevende uit te voeren om een melding op te pakken waarbij zijn milieu-expertise aan de orde is. De medewerker geeft als verklaring dat hij de melding niet heeft aangenomen omdat hij niet lekker is en op het punt staat zich (vlak voor het einde van de dienst) ziek te melden. Als gevolg van het niet opvolgen van de dienstopdracht legt de leidinggevende de medewerker de disciplinaire straf op van werken in een buitengewone dienst, op andere dagen dan zon- en feestdagen, zonder beloning. De Centrale Raad overweegt dat de leidinggevende en de medewerker kort voor de melding hebben gesproken over de overplaatsing van de medewerker. Uit de gang van zaken blijkt niet dat al sprake was van ziekte. De ziekmelding moet worden gezien als een reactie van de medewerker op de herhaalde opdracht van de leidinggevende om de melding op te pakken. Voor de medewerker was duidelijk dat hij de melding die binnen kwam tijdens zijn dienst en de daarna bij herhaling gegeven opdracht diende op te volgen. Door dit na te laten heeft de medewerker zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. De Centrale Raad oordeelt dat de gemeente een disciplinaire maatregel kon opleggen en dat de opgelegde de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
ECLI:NL:CRVB:2018:4179 Schending ambtsgeheim, plichtsverzuim, disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag
Na een bedrijfsbezoek hoort een medewerker (opsporingsambtenaar) van de gemeente Den Helder van een collega dat deze met de eigenaar van het bedrijf heeft gesproken over een vuurwapen. De medewerker doet hiervan melding en krijgt de opdracht een proces-verbaal op te stellen hetgeen de collega hem heeft verteld. Bij een volgend bedrijfsbezoek vertelt de medewerker de eigenaar over het proces-verbaal dat hij heeft opgesteld en adviseert hem het vuurwapen weg te doen of aan te geven. De Centrale Raad oordeelt dat met de mededeling van de medewerker de eigenaar in de gelegenheid is gesteld het strafrechtelijk onderzoek te frustreren, bijvoorbeeld door bewijs zoek te maken. Bovendien heeft de medewerker zijn leidinggevende of de politie niet geïnformeerd over zijn kennis van het vuurwapenbezit. Dat het niet de intentie van de medewerker was het strafrechtelijk onderzoek niet frustreren, heeft in dit kader geen betekenis. Voor de vaststelling van het plichtsverzuim gaat het om de verweten, feitelijke gedragingen. Daar komt bij dat de medewerker als opsporingsambtenaar behoorde te weten dat zijn gedragingen het strafrechtelijk onderzoek konden schaden. De aard en de ernst van het plichtsverzuim maken dat de maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag daaraan niet onevenredig is. Aan een ambtenaar in deze functie mogen hoge eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid worden gesteld. De aard en ernst van de verweten gedragingen rechtvaardigen het onvoorwaardelijk ontslag.
ECLI:NL:CRVB:2018:4186 Schadevergoeding, aansluiten civiele recht
Als gevolg van het laat uitvoering geven aan het loopbaanbeleid stelt een medewerker van de Nationale Politie dat zij schade heeft geleden. De Centrale Raad oordeelt dat bij de beoordeling van de vraag of voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiten moet worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor de immateriële schade de medewerker stelt te hebben geleden betekent dit dat deze voor vergoeding in aanmerking komt indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar naam of goede eer is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Psychisch onbehagen als gevolg van zich gekwetst voelen is hiervoor onvoldoende. Dat de medewerkster gekwetst en emotioneel is geraakt door de brief van haar werkgever is onvoldoende om te komen tot de conclusie dat sprake is van een aantasting van de persoon die recht geeft op schadevergoeding.
ECLI:NL:CRVB:2018:3848 Schending zorgplicht, fout ondergeschikte
Een medewerker van het ministerie van Veiligheid en Justitie neemt deel aan een verplichte weerbaarheidstraining. De trainer heeft ter (onverplichte) demonstratie een nekklem op de medewerker toegepast. Hieruit zijn klachten ontstaan. De minister heeft het voorval aangemerkt als een dienstongeval, maar niet als beroepsincident. Het geschil gaat over de vraag of de zorgplicht is geschonden. De Centrale Raad vindt van niet. De locatie en materialen voldeden aan de daaraan te stellen eisen. De instructeur was gekwalificeerd en het is niet gebleken of aannemelijk geworden dat de instructeur heeft nagelaten instructies te geven of onzorgvuldig heeft gehandeld. De instructeur heeft voor de demonstratie de medewerker gevraagd naar zijn fysieke gesteldheid en er is afgesproken dat de medewerker de oefening kon stoppen door de instructeur op het bovenbeen te tikken. Dat deed hij na twee seconden en de demonstratie is ook gestaakt. Uit deze redenering volgt ook dat geen sprake is van aansprakelijkheid vanwege een fout door een ondergeschikte.
ECLI:NL:CRVB:2018:3869 Plichtsverzuim, strafontslag
Een politiemedewerkster heeft zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, bestaande uit het op enkele tientallen dagen korter werken dan de voor haar geldende werktijden en door de aan haar voor woon-werk verkeer verstrekte mobiliteitskaart tweemaal privé te gebruiken. De minister van Veiligheid en Justitie legt de straf van onvoorwaardelijk strafontslag op en dat is volgens de Centrale Raad terecht. De medewerkster was al eens schriftelijk berispt voor het teveel opnemen van regulier en ouderschapsverlof. Zij was hierdoor een gewaarschuwd mens. Bovendien is zij er vervolgens in diverse gesprekken op gewezen dat herhaalde of nieuwe misstappen zouden leiden tot zwaardere disciplinaire maatregelen. Nu sprake is van soortgelijk en doorgaand gedrag is de straf van ontslag terecht opgelegd.
ECLI:NL:CRVB:2018:3894 Ontslag andere gronden, overwegend aandeel bestuursorgaan
Een leraar is ontslag verleend ‘op andere gronden van gewichtige aard’. Het geschil gaat met name over de vraag of sprake is van een overwegend aandeel van de stichting in het ontstaan en voortbestaan van de impasse. De Centrale Raad is van oordeel dat inderdaad sprake is van een impasse, omdat ieder perspectief ontbrak. Dat de samenstelling van de schoolleiding inmiddels is veranderd is niet van belang, omdat de situatie ten tijde van het besluit dient te worden beoordeeld. De uitzichtloze impasse is met name veroorzaakt door de leraar, terwijl de stichting juist een de-escalerende opstelling heeft gekozen. Hoewel sprake is geweest van zaken die anders hadden moeten worden opgepakt, gaat het om als onaangenaam ervaren voorvallen die zich in een werksituatie kunnen voordoen. Hier had de leraar zich overheen moeten zetten. Dat heeft hij niet gedaan en hij heeft zelfs een opstelling gekozen die niet gericht was op het oplossen van problemen zonder de bereidheid het eigen aandeel in de problemen te erkennen. Voor een aanvullende vergoeding is dan ook geen grond.
ECLI:NL:CRVB:2018:3705 Afwijzing herzieningsverzoek
Aan een medewerker van een gemeenschappelijke regeling is eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziekte of gebreken. Vast is komen te staan dat de medewerker in zijn algemeen functioneren te kort is geschoten en ongepast gedrag jegens vrouwelijke collega’s heeft vertoond. Ruim drie jaar later wordt door de ontslagen medewerker een herzieningsverzoek ingediend waaraan ten grondslag ligt dat hij lijdt aan een stoornis die zijn gedrag heeft beïnvloed. De diagnose van autismespectrumstoornis betekent niet dat aannemelijk is dat de medewerker ten tijde van het ontslag arbeidsongeschikt is geweest op grond van ziekte of gebrek. Geen sprake van feiten omstandigheden die, waren zij destijds bekend, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
ECLI:NL:CRVB:2018:3706 Plichtsverzuim, vermindering salaris, evenredigheid
Een medewerker bij de gemeente Rotterdam verschijnt herhaaldelijk te laat op werk. Ondanks het opleggen van disciplinaire maatregelen verandert het gedrag niet. Er is sprake van toerekenbaar plichtsverzuim. Hij stelt door een ziekte, sarcoïdose, vaak niet op tijd te kunnen komen. De specialist beantwoordt de precieze vraag van de bedrijfsarts over het bestaan van oorzakelijk verband niet. Niet gebleken is dan ook dat de betrokkene wegens medische redenen niet in staat was op tijd op het werk te verschijnen. De straf van vermindering van het salaris met de laatste twee periodieke verhogingen gedurende twee jaar is niet onevenredig aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Er is geen aanwijzing dat zijn OR-lidmaatschap er iets mee te maken heeft.
ECLI:NL:CRVB:2018:3699 Arbeidsongeschiktheid, buitensporigheidsvereiste
Betrokkene stelt dat sprake is van een causaal verband tussen haar ziekte en het deelnemen aan een realistische oefening incidentenbestrijding met nabespreking bij de gemeente Berg en Dal. Het deelnemen aan die realistische oefening en de nabespreking daarvan zijn objectief gezien niet aan te merken als buitensporige werkzaamheden. Er is geen sprake van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Betrokkene heeft dan ook geen recht op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.
Evenmin komt zij in aanmerking voor doorbetaling van een volledige of betaling van extra bezoldiging in het kader van de re-integratie, nu hiervoor onvoldoende is dat de bedrijfsarts heeft geadviseerd om via een opbouwschema te re-integreren en de medewerker zich bereid en in staat heeft verklaard daarmee te starten. De werkgever heeft een eigen verantwoordelijkheid voor een verantwoorde integratie van de medewerker. Door de opstelling van de medewerkster was het echter onmogelijk afspraken hieromtrent te maken.
ECLI:NL:CRVB:2018:3605 Beëindiging bovenwettelijke uitkering bij 65 jaar, verboden leeftijdsonderscheid
Een burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie is met ingang van 1 juni 2015 overtolligheidsontslag verleend. De staatssecretaris kent een bovenwettelijke uitkering toe en bepaalt dat deze uitkering eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Ondanks dat aan de ambtenaar een tegemoetkoming als gevolg van de ophoging AOW-leeftijd, een tegemoetkoming AOW-hiaat en een compensatie in verband met vervroegd ingaan van het ouderdomspensioen is toegekend, levert dit nog steeds verboden onderscheid naar leeftijd op. De Centrale Raad vernietigt het besluit. De staatssecretaris moet opnieuw op het bezwaar van de ambtenaar beslissen met inachtneming van de uitspraak.
ECLI:NL:CRVB:2018:3610 Advies van de selectiecommissie, geen oneigenlijke beïnvloeding leidinggevende
Een topfunctionaris van de gemeente Amsterdam ziet na een reorganisatie haar functie niet of slechts in gewijzigde vorm terugkomen in de nieuwe organisatie en is in afwachting van herplaatsing. Zij solliciteert diverse keren naar een topfunctie, maar zonder succes. De door het college ingestelde selectiecommissie bestaat uit vijf personen onder wie haar leidinggevende. De ambtenaar is van mening dat haar leidinggevende een zodanige opvatting heeft over haar functioneren en geschiktheid, dat haar geen reële kans meer wordt geboden op een topfunctie bij de gemeente. De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure is echter het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van een medewerker tegen de achtergrond van de functie-eisen. Een bestuursorgaan heeft daarbij beoordelingsvrijheid. De toetsing door de bestuursrechter is hierbij terughoudend en is beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. Het college kon in redelijkheid besluiten om de direct leidinggevende van de kandidaten voor de functie, tevens voormalig leidinggevende van de ambtenaar in de selectiecommissie op te nemen. Er is geen aanleiding aan te nemen dat de leidinggevende op oneigenlijke wijze het advies van de selectiecommissie heeft beïnvloed. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat de selectie van kandidaten voor de functie anders dan op basis van kwaliteiten en capaciteiten heeft plaatsgevonden. Het college heeft in redelijkheid kunnen besluiten om de sollicitatieprocedure met de ambtenaar niet voort te zetten.
ECLI:NL:CRVB:2018:3607 Versturen geboortekaartjes op kosten van de dienst, onvoorwaardelijke strafontslag, eerder gepleegd plichtsverzuim
Een medewerker van een gerechtshof wordt de toegang tot het dienstgebouw ontzegd en daarna geschorst in verband met een melding van ongewenst gedrag. Uit het onderzoek naar de gedraging blijkt dat hij heeft geprobeerd een groot aantal geboortekaartjes op kosten van de rechtbank, waar hij is gedetacheerd, te versturen. Het bestuur van het gerechtshof verleent wegens plichtsverzuim strafontslag. De ambtenaar geeft aan dat hij de enveloppen eerst heeft voorzien van een stempel ‘port betaald’ en daarna wilde frankeren. De Centrale Raad acht dit niet geloofwaardig, evenmin als de stelling dat de ambtenaar bij wijze van automatisme en per abuis de stempel ‘port betaald’ heeft gebruikt. Daar komt bij dat de medewerker, na aanvankelijk zeer terughoudend en wisselend te hebben verklaard, pas heeft aangegeven dat hij de enveloppen met geboortekaartjes op eigen kosten had willen verzenden en daarvoor postzegels bij zich had. Als dat inderdaad zo was, had het op zijn weg gelegen dat meteen te vertellen tegen de collega die hem op zijn gedrag aansprak. Het onvoorwaardelijke strafontslag is gezien de aard en ernst van de verweten gedraging en de terecht gestelde eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid aan medewerkers van het gerechtshof niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Daarbij komt nog dat de medewerker zich al eerder schuldig heeft gemaakt aan (een andere vorm van) plichtsverzuim waarvoor hij is gestraft en in het belang van de dienst is gedetacheerd bij de rechtbank.
ECLI:NL:CRVB:2018:3516: Strafontslag, materiële en immateriële schadevergoeding
Strafontslag volgt voor een ambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, omdat hij zich jarenlang provisiegelden over de opbrengst van verkochte hellingbaankaarten toe-eigent en daarover zwijgt. De medewerker overlegt verklaringen van de toenmalige gemeentesecretaris waaruit blijkt dat hij de provisiegelden mocht houden. Het college stelt vervolgens dat de man hier na de herindeling melding van had moeten maken. De Centrale Raad overweegt dat de medewerker er vanuit mocht gaan dat de aanspraak op de provisiegelden onderdeel was van het arbeidsvoorwaardenpakket dat bij de herindeling mee over ging. De herindeling bracht op zichzelf geen verplichting mee om de ontvangst van provisie te melden. Het ontslagbesluit houdt geen stand. Voor het bepalen van de schade van de medewerker moet aansluiting worden gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Hij ontvangt een materiele schadevergoeding voor de kosten van een telefoon en een abonnement tot 76 euro. Met de herroeping van het strafontslag en wedertewerkstelling is voldoende genoegdoening gegeven om de immateriële schade te compenseren.
ECLI:NL:CRVB:2018:3519: Ontslag op andere gronden, vertrouwensbreuk, hoor en wederhoor
De partner van een wethouder hoort in de wachtkamer van de huisarts dat een medewerker van de gemeente Midden-Groningen zich in het openbaar denigrerend uitlaat over twee wethouders en de gemeentesecretaris. Er volgt ontslag op andere gronden. De uitlatingen hebben direct geleid tot een onherstelbare vertrouwensbreuk, terwijl de medewerker ook daarna diverse keren niet integer heeft gehandeld. De Centrale Raad overweegt dat het college slechts heeft ingezet op het vertrek van de medewerker door de opmerking in het ontslagbesluit dat na kennisneming van de uitlatingen geen enkele mogelijkheid meer bestond om nog langer samen te werken en dat hoor en wederhoor daaraan niets zou veranderen. Dit is onzorgvuldig en onbegrijpelijk, juist nu in de periode daarvoor groot vertrouwen in het functioneren van de man was uitgesproken en hij een lang dienstverband heeft. Mogelijkheden om tot een oplossing te komen zijn in het geheel niet benut, terwijl de medewerker aangaf in gesprek te willen en uitdrukkelijk verzocht om werkhervatting. Het ontslagbesluit houdt geen stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:3520: Plichtsverzuim, reorganisatieontslag, hoorplicht
Een medewerkster van het Kadaster heeft een weigerende houding tot het aangaan van een gesprek met haar werkgever over tijdelijke werkzaamheden. De werkgever merkt dit aan als plichtsverzuim, maar past geen sanctie toe. Wel volgt een waarschuwing. Zij is het daar niet mee eens en procedeert daarnaast tegen het aan haar gegeven reorganisatieontslag. De Centrale Raad vindt het gedrag van de medewerkster plichtsverzuim en gaat niet in op de waarschuwing. Die kan niet meer van invloed kan zijn op de rechtspositie nu aan haar rechtsgeldig reorganisatieontslag is verleend. De Centrale Raad stelt vast dat sprake is van boventalligheid, dat een passende functie is aangeboden en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot verlenging van de herplaatsingstermijn. Door schending van de hoorplicht is de medewerkster niet benadeeld, omdat zij in beroep alsnog de gelegenheid heeft gehad om haar standpunten mondeling toe te lichten.
ECLI:NL:CRVB:2018:3521: Geheimhoudingsverzoek, gewichtige redenen
Bij een reorganisatie van de politie wordt iemand niet geplaatst op zijn voorkeursfunctie. Hij bestrijdt de ranking, de wijze waarop de ranking tot stand is gekomen en de plaatsing van politieambtenaren buiten de ranking om. De korpschef brengt de brief waaruit de ranking volgt onder geheimhouding in en verzoekt te beslissen dat alleen de Centrale Raad en niet de medewerker kennis mag nemen van de brief. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de politieambtenaren weegt volgens de korpschef zwaarder dan het belang van de medewerker bij bekendmaking van de gegevens. De brief maakt namelijk inzichtelijk dat de genoemde ambtenaren werkzaamheden verrichten in het kader van vertrouwelijke politietaken. De Centrale Raad oordeelt dat het door de korpschef aangevoerde belang bij geheimhouding niet opweegt tegen het belang van de medewerker vanwege het verdedigingsbeginsel. Beperking van de kennisneming van de brief is niet gerechtvaardigd en de korpschef moet de brief alsnog aan de medewerker verstrekken.
ECLI:NL:CRVB:2018:3462 Reiskosten woon-werkverkeer, plaats van tewerkstelling
Na de verhuizing van een militair burgerambtenaar, werkzaam bij de Kustwacht Nederland, vervalt zijn tegemoetkoming in de reiskosten voor woon-werkverkeer met ingang van 23 januari 2015. Zijn verzoek van 10 juli 2015 om alsnog in aanmerking te komen voor de vergoeding wijst de directeur van de Kustwacht Nederland af. Het verzoek is aangemerkt als verzoek om te terug te komen op het besluit de tegemoetkoming te beëindigen dat is kenbaar gemaakt op de loonstrook van februari 2015. Reden van de afwijzing: de afstand van het woonadres tot de toegangspoort van de basis bedraagt 9,8 kilometer. Dat is 200 meter te weinig om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de reiskosten. De medewerker is van mening dat de afstand moet worden gemeten van het woonadres tot de ingang van het gebouw op het terrein waar hij werkzaam is, in plaats van tot aan de toegangspoort van het terrein. De Centrale Raad oordeelt dat het gebouw dat is gelegen op het terrein van de basis een onderdeel uitmaakt van dat terrein. De toegangspoort is daarmee de plaats van tewerkstelling en is terecht als eindpunt gehanteerd bij de berekening van de aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet: het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat het bestuursorgaan gemaakte fouten in andere gevallen moet herhalen.
ECLI:NL:CRVB:2018:3463 Vaststellingsovereenkomst, wachtgelduitkering, AOW-gat
Met een ambtenaar van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in 1999 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Onderdeel van de afspraken is de toekenning van een uitkering op grond van het Rijkswachtgeldbesluit met als einddatum een dag in 2018. De minister weigert in 2018 de einddatum van de uitkering te verschuiven nadat de AOW-leeftijd is opgeschoven. De vaststellingsovereenkomst is een nadere regeling van de uitoefening van de ontslagbevoegdheid. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel zijn partijen aan zo’n regeling gebonden, zeker nu de getroffen regeling ziet op een lange periode (18 jaar). Dit is anders als volledige nakoming van de afspraken niet (meer) in redelijkheid kan worden verlangd in verband met wilsgebreken of bijzondere omstandigheden. Van een wilsgebrek of een bijzondere omstandigheid is geen sprake. Bovendien is door de voormalig ambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling van partijen is geweest om de uitkering na de genoemde einddatum door te laten lopen in het geval de AOW-leeftijd verhoogd zou worden. Het enkele feit dat de einddatum samenvalt met de oorspronkelijke AOW-leeftijd is daarvoor onvoldoende. Bovendien is in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting afgesproken. Van leeftijdsdiscriminatie is, anders dan de ambtenaar stelt, geen sprake omdat de einddatum van de uitkering door partijen zelf is vastgesteld.
ECLI:NL:CRVB:2018:3450 Schadevergoeding, zorgplicht
Een medewerker van de Erasmus Universiteit Rotterdam valt na afloop van zijn werkdag op weg naar de parkeergarage over een losliggende kabel die tussen verschillende obstakels ligt. Hij dient een verzoek om schadevergoeding in, met 4 foto’s erbij. De Centrale Raad gaat veronderstellenderwijs uit van de toedracht en omstandigheden zoals door de medewerker geschetst. De Centrale Raad overweegt dat het voetpad waar het incident zich voordeed in goede staat was en meer dan genoeg ruimte bood om obstakels, zoals een haspel en een oprijzende buis, te vermijden. Ook bij regenachtig weer moeten de obstakels voor een wandelaar voldoende zichtbaar zijn geweest om deze tijdig op te kunnen merken. Dat zich in de beperkte ruimte tussen de haspel en de buis ook nog een kabel bevond die niet goed zichtbaar was levert niet een zodanige situatie op dat sprake is van gevaarzetting waar de universiteit verantwoordelijk voor is. De beide goed zichtbare obstakels leveren op zichzelf al een ongebruikelijk straatbeeld op, waardoor bij de (normaal) oplettende voetpadgebruiker extra aandacht en voorzichtigheid zou worden gewekt. Dat het zicht minder goed was door de regen is eerder een reden voor verhoogde oplettendheid. De universiteit had in deze omstandigheden niet hoeven waarschuwen voor de kabel en heeft haar zorgplicht niet geschonden.
ECLI:NL:CRVB:2018:3429 aannemen giften, strafontslag
Het OM vervolgt een afdelingshoofd van de politie wegens ambtelijke corruptie. De korpschef stelt naar aanleiding hiervan zelf een intern onderzoek in naar het afdelingshoofd. Hieruit volgt onder meer dat het afdelingshoofd bij het autobedrijf waarmee hij vanuit zijn functie contacten onderhoudt, onderhoudswerkzaamheden en reparaties aan zijn eigen auto heeft laten uitvoeren terwijl dit niet tot de normale service behoort, hij kortingen heeft bedongen/heeft geaccepteerd op de verrichte werkzaamheden en onderdelen, hij een set winterbanden/velgen om niet heeft geaccepteerd en hij kosteloos een busje heeft geleend. De Centrale Raad overweegt dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een politieambtenaar zich onder geen beding gevoelig mag tonen voor kortingen en andere voordelen die hem vanwege zijn functie bij de politie als privépersoon worden aangeboden, ongeacht de omvang van die kortingen en voordelen. Doordat het afdelingshoofd gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gunsten en er deels zelf actief om heeft verzocht, heeft hij het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate geschonden en het aanzien van de politie schade toegebracht. Het opgelegde onvoorwaardelijk strafontslag is niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
ECLI:NL:CRVB:2018:3428 ontslag 8:8 CAR/UWO, geen onherstelbare vertrouwensbreuk
In een eerdere procedure vernietigt de Centrale Raad het onvoorwaardelijk strafontslag dat aan een medewerkster van de gemeente Haarlemmermeer is opgelegd. Het college neemt een nieuw besluit en ontslaat de medewerkster op grond van artikel 8:8 CAR/UWO. Daartoe stelt het college dat het vertrouwen in de medewerkster ernstig en onherstelbaar is geschonden doordat de medewerkster onder meer de met haar gemaakte afspraken om haar financiële situatie te verbeteren niet is nagekomen en zij de hiervoor aangeboden hulp heeft afgewezen. Ook heeft de medewerkster geen volledige openheid van zaken gegeven over haar financiële situatie en over de aanwezigheid van een hennepkwekerij in haar woning. De Centrale Raad overweegt dat het college niet heeft onderzocht of het vertrouwen had kunnen worden hersteld, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Daar komt bij dat de medewerkster gedurende langere tijd onder grote psychische druk heeft gestaan waardoor sprake is van een verminderde toerekenbaarheid. Verder is niet gebleken dat tussen de medewerkster en haar leidinggevende sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding of dat het functioneren van de medewerkster tekortschiet. Het college is dan ook te snel tot de conclusie gekomen dat sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Het ontslagbesluit houdt geen stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:3395 tijdelijke werkzaamheden, waarnemingstoelage, verrichten andere functie
Nadat een medewerker van de politie bijna anderhalf jaar lang is belast met het verrichten van tijdelijke werkzaamheden, vraagt hij om een waarnemingstoelage. Volgens de medewerker komen de werkzaamheden namelijk overeen met een functie die één schaal hoger is gewaardeerd dan zijn eigen functie. De korpschef wijst het verzoek af, omdat de medewerker geen bestaande functie vervult. Anders dan de korpschef, is de Centrale Raad van oordeel dat sprake is van het tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan de initiële functie van de medewerker. Het standpunt van de korpschef dat geen sprake is van het verrichten van een andere functie en dat de tijdelijke werkzaamheden slechts een rol betreffen, volgt de Centrale Raad niet. Bepalend is immers het samenstel van werkzaamheden dat door het bevoegd gezag is opgedragen en deze betroffen in dit geval de werkzaamheden behorend bij de hogere functie. Dat deze functie niet voorkomt in het nieuwe functiehuis, maakt dit niet anders. Bovendien is in het besluit tot oplegging van de tijdelijke werkzaamheden verwezen naar artikel 65 van het Barp, waarin wordt gesproken over ‘het opdragen van een andere functie’. Dit duidt erop dat de korpschef heeft beoogd de medewerker tijdelijk te belasten met een andere functie. De korpschef dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
ECLI:NL:CRVB:2018:3275 Onverschuldigd betaald, terugvordering, zesmaands jurisprudentie
Op zijn loonstrook van het Erasmus MC ziet een medewerkster diverse correcties staan. Vervolgens vindt een gesprek plaats over deze correcties. Vanaf de eerstvolgende salarisbetaling ontvangt zij naast de reguliere reiskostenvergoeding ook een vaste reiskostenvergoeding woon-werk. Als anderhalf jaar later bij een administratieve controle blijkt dat zij niet één, maar twee reiskostenvergoedingen ontvangt, vordert de werkgever de maandelijkse vaste vergoeding woon-werk terug wegens onverschuldigde betaling. De medewerkster voert aan dat inmiddels meer dan zes maanden zijn verstreken na het gesprek over de correcties en dat op basis van de zesmaandsjurisprudentie geen sprake kan zijn van terugvordering. De Centrale Raad oordeelt dat in dit geval sprake is geweest van een bijzonder ongelukkige gang van zaken. Van de medewerkster mag echter een aanzienlijke mate van oplettendheid mag worden verwacht bij het controleren van afrekeningen en specificaties van haar bezoldiging. Het feit dat de onverschuldigd betaalde bedragen zijn betaald na het gesprek met haar leidinggevende betekent dat de zesmaandsjurisprudentie niet van toepassing is. De werkgever was bevoegd het onverschuldigd betaalde terug te vorderen.
ECLI:NL:CRVB:2018:3238 Plichtsverzuim, strafontslag
Een medewerkster van de gemeente Vlissingen krijgt strafontslag vanwege het namaken van een collegebesluit, het voor echt laten doorgaan van dit besluit en het zwijgen hierover. Zij voert aan dat ze de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft ingezien. Ze betwist echter dat ze overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen en stelt dat het plichtsverzuim haar niet (geheel) is toe te rekenen. Ter onderbouwing van haar standpunt overlegt zij bij de Centrale Raad verklaringen van de bedrijfsarts en de behandelend psycholoog. Deze informatie biedt echter geen grondslag voor de conclusie dat de medewerkster in de periode waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden niet de ontoelaatbaarheid van haar handelen heeft ingezien. Uit haar eigen verklaringen volgt dat zij juist bewuste afwegingen heeft gemaakt ten aanzien van het namaken van het collegebesluit en het zwijgen hierover. De werkgever heeft terecht besloten geen medisch onderzoek door een deskundige te laten instellen en de straf van ongevraagd ontslag is niet onevenredig aan de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
ECLI:NL:CRVB:2018:3292 Dienstongeval, zorgplicht werkgever, aansprakelijkheid
Bij de belastingdienst komt een medewerkster bij het inrijden van de fietsenstalling bij de werkplek ten val. Zij heeft diverse verwondingen. Zij verwijt de werkgever dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden door de afzetting bij de fietsenstalling onvoldoende duidelijk zichtbaar te maken. Zij verzoekt vergoeding van de door haar geleden schade. De Centrale Raad oordeelt dat het ongeval niet is te wijten aan opzet of roekeloosheid van de medewerkster. Bovendien is duidelijk dat de werkgever het afzetlint zo had aangebracht dat een fietser, komende uit de richting van waaruit de medewerkster kwam en die voldoende rechts houdt het op tijd kon zien. De werkgever hoefde de aanwezigheid van het lint niet aan te kondigen. De werkgever heeft voldaan aan zijn zorgplicht en is dan ook niet aansprakelijk voor de schade die de medewerkster heeft geleden
ECLI:NL:CRVB:2018:3130 Beoordeling, eindoordeel, hardheidsclausule
Het functioneren van een rechter in opleiding (rio) wordt in het eindoordeel als onvoldoende beoordeeld. Haar verzoek de hardheidsclausule toe te passen en de opleiding te verlengen wordt afgewezen. Vaste rechtspraak is dat een negatief oordeel met concrete feiten dient te worden onderbouwd. Hierbij is niet doorslaggevend of sommige feiten niet (geheel) juist zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of het totale beeld van de beoordeelde onderdelen, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan. Wanneer een ambtenaar zijn werk onder belastende omstandigheden heeft moeten uitoefenen, dan leidt dit, ook vaste rechtspraak, niet tot hogere scores dan op grond van het feitelijk functioneren gerechtvaardigd is. De belastende omstandigheden kunnen hooguit invloed hebben op de (eventuele) rechtspositionele gevolgen die aan de beoordeling worden verbonden. Een rio moet in staat worden geacht zich ook onder moeilijke omstandigheden te ontwikkelen tot het niveau van een beginnend rechter. De negatieve beoordeling is voldoende gemotiveerd. De opleiding is daarom terecht niet verlengd. Anders dan de rio betoogt stelt de Centrale Raad at er geen sprake is van objectiveerbare omstandigheden die haar functioneren hebben belemmerd. Met het bestuur vindt de Centrale Raad dat redelijkerwijs niet te verwachten was dat het functioneren van de rio met een verlenging alsnog als voldoende zou worden beoordeeld.
ECLI:NL:CRVB:2018:3176 Samenstel van werkzaakheden, waarnemingstoelage
Vier politieambtenaren verrichten binnen de Forensische Opsporing werkzaamheden die behoren bij een hoger gewaardeerde functie. Zij krijgen geen waarnemingstoelage. In hoger beroep voeren de medewerkers aan dat de opgedragen werkzaamheden een volledig takenpakket vormen en niet een onderdeel daarvan. De Centrale Raad overweegt dat het samenstel van werkzaamheden dat is opgedragen, een andere hoger gewaardeerde functie vormt dan de formele functie van de medewerkers. Er is dan ook sprake van waarneming in de zin van het Besluit bezoldiging politie. De korpschef heeft het verzoek om een waarnemingstoelage ten onrechte afgewezen.
ECLI:NL:CRVB:2018:3151 Integriteitsschending, schorsing, plichtsverzuim, evenredig, strafontslag
Een medewerker van een gemeente maakt zich schuldig aan integriteitsschendingen die ernstig plichtsverzuim opleveren. Zo lekt hij informatie aan de ex-partner van een burger over een aanstaande huisuitzetting. Hij benadert samen met de dochter van de ex-partner die burger ongevraagd en confronteert hem met de huisuitzetting. De rechtbank acht de strafmaat onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Dit brengt mee dat het schorsingsbesluit – dat is genomen omdat het college van plan is de medewerker strafontslag te verlenen – ook geen stand houdt. De verklaring van de medewerker dat het informeren van de ex-partner een ‘slip of the tongue’ is geweest, acht de Centrale Raad ongeloofwaardig. Immers, in plaats van zijn leidinggevende van de ‘slip of the tongue’ op de hoogte te stellen, heeft de medewerker de burger nog na de vermeende slip of tongue welbewust opgezocht. Toen de burger een collega van de medewerker vroeg of deze informatie aan haar ex-partner had gelekt, was dit ook nog steeds geen reden zijn leidinggevende te informeren. De Centrale Raad acht de strafmaat wel evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Het college heeft dan ook terecht gebruik mogen maken van zijn ontslag- én schorsingsbevoegdheid.
ECLI:NL:CRVB:2018:3170 Arbeidsongeschiktheid, re-integratie-inspanningen, ontslag
Een medewerkster van een gemeenschappelijke regeling wordt getroffen door een herseninfarct. Het UWV kent haar een IVA-uitkering toe vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en oordeelt dat de re-integratie-inspanningen van het dagelijks bestuur voldoende zijn. Na afloop van de wachttijd van twee jaar verleent het dagelijks bestuur ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad stelt vast dat het re-integratietraject weliswaar niet geheel vlekkeloos is verlopen, maar dat kan niet worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de re-integratie meerdere keren onderbroken is geweest wegens ziekte van de medewerkster. Zij heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van het UWV waarbij zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard en de re-integratie-inspanningen van het dagelijks bestuur als voldoende zijn aangemerkt. Uit het arbeidsdeskundig herplaatsingsonderzoek blijkt dat de mogelijkheden van de medewerkster zo marginaal zijn dat zij volledig arbeidsongeschikt is op arbeidsdeskundige gronden. Op korte termijn valt geen verbetering te verwachten. Het dagelijks bestuur heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid.
ECLI:NL:CRVB:2018:2980 Privatiseringswachtgeld, besluit, niet-ontvankelijkheid
Drie oud-gemeenteambtenaren zijn werkzaam bij een stichting. Deze stichting is ontstaan na een besluit van het college om een bepaald onderdeel van de gemeente te privatiseren. Voor de overgang van de gemeente per 1 juli 2001 naar de stichting is een Sociaal Plan opgesteld. Het college beëindigt per 1 januari 2016 de subsidierelatie met de stichting. De gemachtigde van twee ambtenaren201 vraagt in een brief hoe het college het recht op (privatiserings)wachtgeld op grond van het Sociaal Plan zal vormgeven. De advocaat van het college laat op 13 november 2015, op verzoek van het college, weten dat de aanspraak op wachtgeld op grond van dienstjaren is verlopen. Op berichten van de gemachtigde van de medewerkers antwoordt de advocaat van het college op 12 januari 2016 nogmaals dat het standpunt van het college van 13 november 2015 onverkort geldt. In geschil is of beide brieven zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht. De Centrale Raad beantwoordt deze vraag gelet op de voorgeschiedenis, het uiterlijk en de inhoud van de brieven ontkennend. De brieven bevatten informatieve mededelingen, die niet op rechtsgevolg zijn gericht. De rechtbank heeft volgens de Centrale Raad de brieven terecht niet-ontvankelijk verklaard, zij het op de onjuiste grond van niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Over het verzoek inzake het privatiseringswachtgeld en het weer aanstellen (ook gedaan door de derde oud-ambtenaar) moet het college alsnog een beslissing nemen.
ECLI:NL:CRVB:2018:3043 Verlaging bezoldiging, ziekte veroorzaakt in en door de dienst, pesten
Vanaf 2006 zijn er binnen de werkrelatie van een gemeenteambtenaar en haar leidinggevende voorvallen geweest waarbij de opstelling en het gedrag van de leidinggevende door de ambtenaar als negatief en later ook als pestend zijn ervaren. De ambtenaar meldt zich in 2013 ziek. Haar bezoldiging wordt daarna op grond van artikel 7:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) op 3 tijdstippen gekort. Tegen de laatste korting maakt de medewerker bezwaar waarbij zij stelt ziek te zijn geworden in en door de dienst. Volgens vaste rechtspraak geldt dat bij kortingsbepalingen de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Naarmate de ziekte meer van psychische aard is, geldt dat in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. Het ligt daarbij op de weg van een medewerker om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van de stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Hoewel de landelijke commissie vindt dat de direct leidinggevende wel wat te verwijten is, slaagt de medewerkster hierin onvoldoende. De Centrale Raad vindt anders dan de rechtbank dat het vooral om zakelijke beslissingen van de leidinggevende gaat en verklaart het beroep ongegrond.
ECLI:NL:CRVB:2018:3041 Ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, onderzoek naar mogelijkheid van duurzame re-integratie
Een rijksambtenaar valt verschillende keren langdurig uit wegens arbeidsongeschiktheid. Op detacheringsbasis verricht de ambtenaar gedurende een periode passende werkzaamheden. Omdat hij niet kan terugkeren naar zijn eigen functie blijft hij echter voor 1% ziekgemeld. De ambtenaar krijgt in oktober 2016 eervol ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte. De Centrale Raad oordeelt dat niet aan alle vereisten van artikel 98, eerste lid, onder f, in verbinding met artikel 98, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is voldaan. Hoewel geschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte na een ononderbroken periode van twee jaar en herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de termijn van twee jaar is te verwachten, is aan het laatste vereiste van artikel 98, derde lid, van het ARAR, niet voldaan. De minister heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de re-integratiemogelijkheden en had (opnieuw) een UWV-oordeel moeten vragen. Een deugdelijk onderzoek naar de mogelijkheid van duurzame re-integratie van de rijksambtenaar is noodzakelijk. De minister krijgt de kans het gebrek te repareren en vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het ontslagbesluit is dus (nog) niet vernietigd.
ECLI:NL:CRVB:2018:2967 Overplaatsing, belang van de dienst
De Centrale Raad beoordeelt een overplaatsing van een medewerkster van het Instituut Fysieke Veiligheid. Een overplaatsing bestaat uit twee componenten, namelijk 1) de ontheffing uit de eigen functie en 2) het opdragen van een andere functie. Het dienstbelang om over te plaatsen kan gelegen zijn in de wens tot ontheffing of de ambtenaar een andere functie te laten vervullen. De nieuwe functie moet passend zijn. Omdat de medewerkster in dit geval niet opkomt tegen de plaatsing in de nieuwe functie, beoordeelt de Centrale Raad alleen de ontheffing. Tussen de medewerkster en haar leidinggevende was sprake van een fundamenteel verschil van inzicht over het takenpakket. Uit het dossier blijken geen aanwijzingen voor het oordeel dat de leidinggevende onredelijke eisen stelde. Nu gesprekken en mediation niet tot een oplossing hebben geleid, was een toereikend dienstbelang tot ontheffing aanwezig.
ECLI:NL:CRVB:2018:2969 Ingebrekestelling, schriftelijkheidsvereiste
De Staatssecretaris van Defensie en een medewerker procederen over de vraag of een per e-mail ingediende ingebrekestelling ter verkrijging van een dwangsom voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste. Een bericht kan op grond van de Awb elektronisch worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. Dat is niet zo, maar de medewerker heeft volgens de Centrale Raad er in dit specifieke geval redelijkerwijs ervanuit mogen gaan dat die weg wel geopend was. De aanvraag kon namelijk wel elektronisch worden verzonden, de ontvangst van die aanvraag is vervolgens per e-mail bevestigd en in die e-mail was ook nog vermeld dat het e-mailadres bij wijze van uitzondering te gebruiken was voor het stellen van vragen. Van die mogelijkheid is ook gebruik gemaakt en in de reactie daarop is geen voorbehoud gemaakt. Daarnaast heeft de staatssecretaris niet zo spoedig mogelijk na ontvangst van die e-mail, de medewerker bericht dat die weg niet openstond. Dat gebeurde pas in het verweerschrift en dat is volgens de Centrale Raad niet alleen te laat, maar ook niet aan de afzender gericht.
ECLI:NL:CRVB:2018:2973 Verzoek om herziening
Een uitspraak kan worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die hebben plaats gevonden voor de dag van de uitspraak, die bij de indiener van het verzoek voor de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet konden zijn en die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden, als de Centrale Raad hiervan op de hoogte was geweest. Van de indiener van een herzieningsverzoek wordt verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met het indienen van het verzoek, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Onredelijk laat is in de regel als meer dan een jaar is verstreken nadat de indiener bekend is geworden met de nieuwe feiten en omstandigheden of een jaar na de betreffende uitspraak. In dit geval is sprake van een onredelijk laat ingediend verzoek dat daarom niet-ontvankelijk is.
ECLI:NL:CRVB:2018:2974 Ontslag op andere gronden, geen overwegend aandeel bestuursorgaan
De Stichting Invitare Openbaar Onderwijs ontslaat een medewerker op grond van redenen van gewichtige aard. Oftewel: er was sprake van een langdurige, ernstige en onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie en daarmee een ontstane impasse. De Centrale Raad oordeelt dat nu partijen het eens zijn over de ernstig en onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie en de ontstane impasse, daarmee de bevoegdheid voor dit ontslag gegeven is. Hoewel blijkbaar al vaststond dat een andere oplossing binnen de organisatie niet mogelijk was, had de stichting ook voldoende aangetoond dat geen fulltime functie binnen het gezagsbereik aanwezig was. De Centrale Raad gaat niet mee in de stelling van de medewerker dat de stichting een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan van de verstoorde verhouding. De medewerker heeft gesprekken en initiatieven afgewezen en stelde zich niet constructief op. De medewerkster weigerde werkhervatting en een laatste poging van de voorzitter van het College van Bestuur mocht niet baten; van een overwegend aandeel van het bestuursorgaan in het ontstaan en vootbestaan van de impasse is gezien deze omstandigheden naar het oordeel van de Centrale Raad geen sprake.
ECLI:NL:CRVB:2018:2381 Overgang van onderneming, procesbelang, diensttijd, jubileumtoelage, veroordeling tot vergoeding van proceskosten
De activiteiten van een commanditaire vennootschap worden overgedragen aan de gemeente Nijmegen. In dat kader wordt een medewerker van de commanditaire vennootschap aangesteld bij deze gemeente. In het aanstellingsbesluit staat dat een ambtenaar eenmalig een jubileumtoelage ontvangt bij 25, 40 en 50 jaar overheidsdienst. De reeds opgebouwde diensttijd bij de vorige werkgever neemt het college niet over. Verder deelt het college mee dat geen compensatie wordt toegekend voor het vervallen van verzekeringen inzake nabestaandenpensioen, WGA-hiaat en WIA-excedent. In bezwaar beslist het college alsnog de opgebouwde diensttijd mee te nemen voor bepaling van financiële aanspraken als een jubileumtoelage. Voor het overige wordt het bezwaar ongegrond verklaard. Het daarop volgende verzoek van de nieuwe ambtenaar om haar een jubileumtoelage wegens 12,5 dienstjaren toe te kennen wijst het college af omdat de van de CAR/UWO afgeleide rechtspositieregeling geen toelage kent bij een jubileum van 12,5 jaar. In hoger beroep voert de ambtenaar aan dat de opgebouwde diensttijd ook moet meetellen voor het bepalen van de ontslagvolgorde of de wachtgeldregeling. Onder verwijzing naar haar vaste jurisprudentie over procesbelang oordeelt de Centrale Raad echter dat zij niet rechtstreeks in haar rechtspositionele belangen wordt geraakt. Een concreet besluit hierover ontbreekt immers. Evenmin kan zij belang ontlenen aan de verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten Onder verwijzing naar de Europese Richtlijn 2001/23 oordeelt de Centrale Raad dat de gemeente vanwege de overgang van onderneming niet verplicht was een compensatie wegens een verslechtering van het nabestaandenpensioen toe te kennen. De gemeente is immers verplicht deelnemer is in de bedrijfstakpensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds ABP. Uit het Delahaye-arrest (Hof 11 november 2004, C-425/02) volgt dat Richtlijn 2001/23 zich er niet tegen verzet dat in geval van overgang van een privaatrechtelijke rechtspersoon naar een publiekrechtelijk orgaan de arbeidsvoorwaarden van een medewerker worden aangepast om zo te voldoen aan de geldende nationale regeling, zoals de CAR/UWO is. Wel is het college verplicht om daarbij zo veel mogelijk het doel van Richtlijn 2001/23 in acht nemen en met name rekening te houden met de diensttijd van de werknemer. De Centrale Raad oordeelt dat de gemeente met de opgebouwde diensttijd rekening houdt. De rechtspositieregeling kent echter geen toelage bij 12,5 jaar diensttijd. Los hiervan is evenmin van een aanmerkelijke wijziging van arbeidsvoorwaarden ten nadele van de medewerker. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.
ECLI:NL:CRVB:2018:2801 Aanwijzing herplaatsingkandidaat, ongeschiktheidsontslag
Met een medewerkster van het academisch ziekenhuis Maastricht is, na een langdurig traject van ziekte en arbeidsongeschiktheid, afgesproken dat zij haar oude functie weer volledig gaat vervullen. Daarbij geldt als de voorwaarde dat indien op termijn blijkt dat het volledig vervullen van de functie alsnog niet haalbaar is, zij zal worden aangemeld als herplaatsingskandidaat. De medewerkster zegt tegen de werkgever herhaaldelijk dat de structuur van de afdeling niet meer bij haar past en zij niet meer werkzaam wil zijn in haar functie binnen de desbetreffende afdeling. Zij wordt aangemeld als herplaatsingskandidaat. Doordat de medewerkster niet geplaatst kan worden, wordt aan haar eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de functie. De gedane uitlatingen kunnen worden opgevat als het zonder objectiveerbare reden weigeren haar functie te verrichten, wat een ontslag op grond van ongeschiktheid voor de functie rechtvaardigt.
ECLI:NL:CRVB:2018:2799 Reorganisatie, hardheidsclausule
In het kader van reorganisatie doet een politieman, eerder in dienst bij het voormalige Korps landelijke politiediensten, een beroep op toepassing van de hardheidsclausule. Er is sprake van een aanzienlijk niveauverschil tussen de vroegere formele functie en de feitelijke werkzaamheden die hij al jarenlang verricht. De Centrale Raad is van oordeel dat de korpschef onvoldoende heeft onderzocht of aanleiding bestond voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarmee is de afwijzing van het verzoek tot plaatsing in een hogere functieschaal onvoldoende gemotiveerd. De korpschef moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen.
ECLI:NL:CRVB:2018:2792 Verzoek bevordering, niet voldaan aan voorwaarden
Medewerkers bij de politieregio die bevorderd wilden worden naar de functie van senior GGP konden hiervoor een aanvraag indienen. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de bevordering houdt in dat uit de prestatie-en/of potentieelbeoordeling blijkt dat betrokkene geschikt is voor een volgende loopbaanstap, in het bijzonder naar de functie senior GGP. Deze agent voldoet hier niet aan nu uit de potentieel beoordeling blijkt dat hij kan doorgroeien naar een zwaardere functie binnen hetzelfde loopbaantraject, in dit geval de opsporing. Dit is iets wezenlijk anders dan de GGP. Werknemer is terecht niet geschikt geacht om de functie in volle breedte uit te voeren.
ECLI:NL:CRVB:2018:2871 Verzoek bevordering, voldaan aan voorwaarden
Een politiecollega dient ook een aanvraag in om bevorderd te worden naar senior GGP. Eén van de vereisten luidt dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Het begrip ‘boven de norm’ kan nader door het korps ingevuld worden. Het kiezen van een peilmoment, de beoordeling dient tussen 1 november 2008 en 1 januari 2013 te zijn opgemaakt, is echter een beperking van het landelijke beleid. De beoordeling van deze politieman, opgemaakt op 12 maart 2013, dient wel bij het verzoek om bevordering te worden betrokken. De man voldoet daarmee aan de voorwaarden voor bevordering op grond van het loopbaanbeleid.
ECLI:NL:CRVB:2018:2765 Dienstauto, woon-werkverkeer
Politieambtenaren werkzaam bij de hondengeleiding zijn permanent verantwoordelijk voor de verzorging van hun diensthond. De diensthond moet met de auto naar het werk vervoerd worden. Vanwege het woon-werkverkeer beschikken zij over een dienstauto. Een nieuw dienstautobeleid zorgt er echter voor dat het recht op een dienstauto voor de hondengeleiders vervalt. Met ingang van 1 januari 2018 moet de dienstauto worden ingeleverd. De agenten krijgen voor het vervoer van hun diensthond de beschikking over een aanhangwagen die achter de privéauto gekoppeld moet worden of een transportkooi voor in de privéauto. Met een voorlopige voorziening proberen de politieambtenaren het inleveren van de dienstauto te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat, gezien de middelen die aan de politieambtenaren ter beschikking zijn gesteld om de diensthond te vervoeren, er geen spoedeisend belang is bij het voorlopig behoud van de dienstauto. De voorlopige voorziening wordt afgewezen.
ECLI:NL:CRVB:2018:2699: Ontslag op andere gronden; verstoorde arbeidsverhouding; CRvB-formule
De arbeidsverhouding met een Amsterdamse ambtenaar staat al jaren onder druk door zijn ziekteverzuim en problemen in de privésfeer. De leidinggevende spreekt zijn medewerker aan op diverse zaken, waardoor de arbeidsverhouding verder verstoord raakt. Er volgt ontslag op andere gronden. De Centrale Raad laat het ontslag in stand en overweegt dat de leidinggevende over een lange periode in diverse gesprekken heeft getracht de prestaties, houding en gedrag van de medewerker te verbeteren. De werkgever heeft echter een overwegend aandeel in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde arbeidsrelatie, omdat hij de verstoring lang heeft laten voortduren, de re-integratie niet goed op gang is gekomen en adviezen van de bedrijfsarts niet zijn opgevolgd. De medewerker ontvangt daarom een ontslagvergoeding volgens de Centrale Raad van Beroep-formule (verwijtbaarheid 65% tot 80%; correctiefactor is dan 0,5). Opvallend is dat, in afwijking van de reguliere toepassing van de formule, het aantal dienstjaren in dit geval niet wordt gedeeld door 2. De Centrale Raad laat het door 2 delen van de dienstjaren achterwege, omdat de Amsterdamse rechtpositie, de NRGA, geen aanspraak op een bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid kent.
ECLI:NL:CRVB:2018:2704: Plichtsverzuim; ontslag; alcohol
Een andere Amsterdamse ambtenaar ruikt, nadat hij in de jaren daarvoor een keer is gewaarschuwd en een andere keer een schriftelijke berisping heeft gekregen, weer naar alcohol en komt te laat op het werk. Twee collega’s leggen daarover een verklaring af. De Centrale Raad oordeelt dat de afgelegde verklaringen niet onbetrouwbaar zijn, omdat er gedetailleerd en stellig door die twee collega’s is verklaard. Dat twee andere collega’s op een later moment verklaren op de bewuste dag geen alcohollucht te hebben geroken maakt dat niet anders. Er is sprake van plichtsverzuim en de sanctie is evenredig. Daarbij weegt mee dat de medewerker in zijn functie zwemles moet geven en toezicht moet houden in het zwembad: Juist in zo’n functie is adequaat ingrijpen belangrijk. Ook is van belang dat de medewerker een gewaarschuwd man is. Het ontslag blijft in stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:2744: Functiebeschrijving; volledige toetsing; feitelijk opgedragen werkzaamheden
Een medewerkster van het UMC is het niet eens met haar functiebeschrijving. Zij stelt dat meer en zwaardere taken tot haar functie behoren. De Centrale Raad toetst de juistheid van de functiebeschrijving volledig, omdat deze berust op feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden. De medewerkster heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de geclaimde extra taken tot de aan haar opgedragen werkzaamheden behoren. De functiebeschrijving blijft in stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:2745: Ontslag op andere gronden; vertrouwensbreuk; CRvB-formule
De minister van Veiligheid en Justitie straft een medewerker met overplaatsing voor de duur van een jaar. Voor en tijdens de overplaatsing is sprake van incidenten: De medewerker heeft een ongepaste toon en beschuldigt de algemeen directeur ten onrechte van valse verklaringen en van discriminatie. Er volgt ontslag op andere gronden. De medewerker ontvangt een uitkering gelijk aan de WW- en een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. De Centrale Raad laat het ontslag in stand, maar oordeelt dat de werkgever een overwegend aandeel heeft in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. Dit vanwege het niet adequaat reageren op verzoeken en klachten van de medewerker en het niet eerder ingaan op de verzoeken in gesprek te gaan over zijn terugkeer na afloop van de overplaatsing. De medewerker ontvangt naast de uitkeringen een bedrag volgens Centrale Raad van Beroep-formule met een bandbreedte van 51 tot 65% (correctiefactor is dan 0,5).
ECLI:NL:CRVB:2018:2641 Dienstongeval, geen verhoogd risico
Nadat een ICT-medewerker van de politie de communicatieapparatuur in een brandweervoertuig heeft geprogrammeerd, springt/valt hij uit de cabine van het voertuig. Hij meldt zich hierna ziek. Het verzoek van de medewerker dit ongeval aan te merken als een dienstongeval, wijst de korpsleiding af. In hoger beroep staat de vraag centraal of de medewerker is blootgesteld aan een verhoogd risico door de omstandigheden waaronder hij de programmeerwerkzaamheden moest verrichten. Volgens de medewerker ervaarde hij druk vanuit de brandweer alle apparatuur diezelfde dag te programmeren. De Centrale Raad is van oordeel dat de medewerker niet aannemelijk heeft gemaakt dat op hem druk is uitgeoefend om die dag langer door te werken of het werk die dag af te maken. Nog daargelaten of het langer werken dan de afgesproken werktijd een verhoogd risico op het opgelopen letsel zou hebben opgeleverd. Dit geldt volgens de Centrale Raad te meer nu de medewerker het herstel van een programmeerfout in twee brandweervoertuigen tot de volgende dag heeft uitgesteld. Het ongeval kan niet worden aangemerkt als een dienstongeval.
ECLI:NL:CRVB:2018:2650 Procesbelang, vervroegd overtolligheidsontslag
Een burgerambtenaar van het ministerie van Defensie met de status van herplaatsingskandidaat gaat, zonder daarvoor toestemming te hebben verkregen, tien weken aaneengesloten op vakantie. Aangezien zij zonder toestemming is vertrokken en hierdoor niet heeft voldaan aan de verplichtingen in het kader van haar herplaatsingstraject, volgt strafontslag. De Centrale Raad oordeelt in een eerdere uitspraak dat de minister in plaats van strafontslag op te leggen, het overtolligheidsontslag had moeten vervroegen. De minister neemt een nieuw besluit en wijzigt, conform de uitspraak van de Centrale Raad, de ontslaggrond naar vervroegd ontslag wegens overtolligheid. De burgerambtenaar legt zich neer bij het overtolligheidsontslag, maar stelt dat dit niet vervroegd had mogen worden opgelegd. Anders dan de staatsecretaris stelt, heeft de burgerambtenaar volgens de Centrale Raad procesbelang bij een oordeel over het bestreden besluit. Bij een geslaagd beroep zou zij immers langer recht hebben op bezoldiging. Het beroep slaagt echter niet. Het vervroegd overtolligheidsontslag is terecht opgelegd, aangezien de burgerambtenaar tien weken lang zonder toestemming op vakantie is geweest en daarmee niet heeft voldaan aan de verplichtingen die het herplaatsingstraject met zich mee bracht. Nergens uit de toepasselijke rechtspositieregeling (Bard) volgt dat vervroegd overtolligheidsontslag alleen kan worden opgelegd wegens het niet aanvaarden van een passende functie. Het vervroegd overtolligheidsontslag houdt stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:2651 Schorsen met gedeeltelijke inhouding bezoldiging, geen onoverkomelijke financiële problemen
De staatssecretaris van Financiën schorst een medewerker, omdat het voornemen bestaat hem onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen. Tijdens de periode van schorsing wordt één derde deel van zijn bezoldiging ingehouden. De medewerker komt op tegen zijn schorsing en voert aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Bij schorsing van een ambtenaar wegens het bestaan van een voornemen tot disciplinair ontslag dient te worden beoordeeld of voldoende gronden bestaan voor het ontslag. Aangezien in het onderhavige geval het ontslagbesluit in rechte is komen vaststaan, moet er vanuit worden gegaan dat de medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan het betreffende plichtsverzuim en het voornemen op voldoende gronden berustte. Ten tijde van het uitbrengen van het strafvoornemen bestond een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim waardoor het redelijkerwijs niet gewenst was dat de medewerker zijn werkzaamheden bleef verrichten. Het schorsingsbesluit houdt stand. Ook heeft de medewerker niet aannemelijk gemaakt dat hij door de gedeeltelijke inhouding van zijn bezoldiging in onoverkomelijke financiële problemen zou raken. De staatsecretaris heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid de bezoldiging gedeeltelijk in te houden.
ECLI:NL:CRVB:2018:2560 Strafontslag, verklaringen collega’s
Een medewerker van de gemeente Haarlem krijgt de straf van disciplinair ontslag. Hem wordt verweten dat hij in strijd met het parkeerverbod op een laad- en losplek heeft geparkeerd en vervolgens een collega ertoe heeft bewogen de voor hem bestemde parkeerbon te laten seponeren. De verklaringen over de gang van zaken bij het seponeren van de parkeerbon geven geen eenduidig beeld. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat in het kader van disciplinair onderzoek voorzichtig omgegaan dient te worden met verklaringen van collega’s. Deze kunnen slechts goed op waarde worden geschat tegen de achtergrond van de bestaande verhoudingen in de desbetreffende groep medewerkers. In beginsel zal het daarom nodig zijn de inhoud van de verklaringen te verifiëren en na te gaan of op grond van meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem wordt verweten. Nu uit de stukken niet is gebleken dat het college hier onderzoek naar heeft gedaan, heeft de Centrale Raad niet de overtuiging verkregen dat de medewerker een collega ertoe heeft bewogen de voor hem bestemde parkeerbon te laten seponeren. De enkele parkeerovertreding van de medewerker kan naar het oordeel van de Centrale Raad niet als (strafwaardig) plichtsverzuim aangemerkt worden, zodat het college niet bevoegd was de medewerker disciplinair te straffen.
ECLI:NL:CRVB:2018:2553 Geen aanspraak op bovenwettelijke WW-uitkering bij disciplinair ontslag, subjectief dringende reden
Een ex-medewerker van de politie stelt zich op het standpunt dat de bovenwettelijke uitkering altijd de uitkering op grond van de Werkloosheidswet dient te volgen. De Centrale Raad onderschrijft het oordeel van de korpschef en de rechtbank dat de medewerker geen betrokkene is in de zin van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie (Bbwp) nu hem de straf van disciplinair ontslag is verleend. Die ontslaggrond staat niet in het Bbwp genoemd. Om die reden maakt de medewerker geen aanspraak op een bovenwettelijke WW-uitkering. De vraag of al dan niet sprake is van verwijtbare werkloosheid en/of een subjectief dringende reden is niet van belang voor een uitkering op grond van het Bbwp.
ECLI:NL:CRVB:2018:2499 Geen sprake van uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging
Een medewerker van het Ministerie van Defensie stelt zich op het standpunt dat afwijzing voor een vacature in strijd is met het vertrouwensbeginsel. In een automatisch gegenereerd e-mailbericht is abusievelijk opgenomen: “bredere openstelling van rangniveaus”, waardoor de medewerker in de veronderstelling verkeert dat de vacature voor meerdere rangniveaus is opengesteld. Uit de vacature volgt echter niet dat er bevorderingsruimte beschikbaar is gesteld. De Centrale Raad van Beroep is met de rechtbank van oordeel dat de automatisch gegenereerde e-mail geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging impliceert die bij de medewerker de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat hij zou worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek dan wel zou worden benoemd in de geambieerde functie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
ECLI:NL:CRVB:2018:2495 Strafontslag
Een beheerder van oud ijzer in dienst van de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Kampen Dronten verkoopt zonder instemming twee machines van de school en geeft andere machines weg. De beheerder krijgt hiervoor de disciplinaire straf van ontslag op grond van de CAO VO. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat aan de beheerder een grote mate van zelfstandigheid toekomt en dat de werkgever erop moet kunnen vertrouwen dat medewerkers hier op de juiste wijze mee omgaan. Daarbij past niet dat de beheerder zonder instemming van de schoolleiding machines verkoopt en het verkoopbedrag contant inneemt. De opbrengst van een van de machines (€ 75,-) is niet terug te vinden en dat wordt hem terecht zwaar aangerekend. Dit wordt niet anders doordat de € 500,- voor een van de andere machines door de koper wel op de rekening van de school is gestort. Het strafontslag houdt stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:2450 Inpassing in generieke functie, terughoudende rechterlijke toetsing
In het kader van uniformering van functies is een gemeenteambtenaar ingepast in een generieke functie uit het functieboek van de gemeente. De taken en werkzaamheden die de medewerker op 1 januari 2015 uitvoert, zijn leidend geweest bij de plaatsing. De medewerker voert aan dat zijn functie wezenlijk afwijkt van de werkzaamheden zoals neergelegd in de functiebeschrijving, omdat hij extra werkzaamheden uitvoert die niet bij de koppeling aan de generieke functie zijn betrokken. Volgens vaste jurisprudentie is de rechterlijke toetsing bij inpassing in een generieke functie terughoudend en beperkt tot de vraag of inpassing op voldoende gronden berust. De inpassing kan alleen dan niet in stand blijven als deze onhoudbaar is. De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat de medewerker weliswaar extra werkzaamheden uitvoert, maar dat deze werkzaamheden niet bepalend voor zijn takenpakket en niet de kern van zijn functie weergeven. De inpassing in de generieke functie uit het functieboek berust daarmee op voldoende gronden.
ECLI:NL:CRVB:2018:2418 Niet op werk verschijnen, schriftelijke berisping als disciplinaire straf niet onevenredig aan gepleegd plichtsverzuim
Een medewerker van een gemeente is na afloop van zijn (vakantie)verlof niet op het werk verschenen. Hij heeft zich verslapen, doordat zijn terugvlucht vertraging had en hij problemen heeft gehad met het vervoer naar huis. Per sms heeft hij zijn leidinggevende diezelfde dag laten weten dat hij pas de volgende dag op het werk verschijnt. Het niet verschijnen wordt door het college aangemerkt als plichtsverzuim en aan hem wordt de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd. Bij het opleggen van de schriftelijke berisping is rekening gehouden met het feit dat hij al eerder is gewaarschuwd voor het niet (op tijd) verschijnen op afspraken. In tegenstelling tot de rechtbank is de Centrale Raad van Beroep van oordeel dat ook een enkele keer verslapen direct strafwaardig plichtsverzuim oplevert als sprake is van een eerdere waarschuwing binnen een relatief kort tijdsbestek voor een soortgelijke gedraging. Dat de medewerker later die dag alsnog op het werk is verschenen voor een gesprek met de leidinggevende maakt dit niet anders.
ECLI:NL:CRVB:2018:2287 Onterecht strafontslag, herhaling gronden in hoger beroep, herleving dienstverband betrokkene van rechtswege
Na een intern onderzoek wordt tegen een medewerker van een gemeente aangifte bij de politie gedaan van bedreiging van een aantal leidinggevenden per sms-bericht. Het college heeft op basis van de resultaten van het interne onderzoek de overtuiging dat het de medewerker is die de berichten heeft verstuurd van het gewraakte telefoonnummer. Daarbij hecht de gemeente eraan dat de medewerker zich bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen en tegenstrijdig heeft verklaard over het bellen van het gewraakte nummer. De medewerker krijgt met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag. De rechtbank motiveert uitvoerig waarom de rechtbank niet overtuigd is van de juistheid van de conclusies van de gemeente. De Centrale Raad vindt evenals de rechtbank, dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medewerker de verweten gedragingen heeft begaan. De Centrale Raad stelt dat het college in hoger beroep slechts zijn standpunt herhaald en niet concreet maakt waarom het niet eens is met de - uitvoerige - overwegingen van de rechtbank. Dat de medewerker zich bij de politie - op advies van zijn advocaat - op zijn zwijgrecht heeft beroepen en tegenstrijdig heeft verklaard over het bellen van het gewraakte nummer, zijn voor de Centrale Raad geen reden anders te oordelen. Het strafontslag houdt geen stand. Het dienstverband van de medewerker is daarmee sinds de aangevallen uitspraak van rechtswege herleefd. De medewerker heeft weliswaar een nieuwe baan, maar hij wil desondanks terugkeren naar de gemeente. Volgens de Centrale Raad is het in zo’n geval aan partijen in overleg te treden hoe dit verder vorm dient te worden gegeven.
ECLI:NL:CRVB:2018:2289 Inleveren dienstauto, overgangsregeling
Politieambtenaren van de Dienst Landelijke Recherche van de Landelijke Eenheid hebben gedurende 9 danwel 11 jaar een dienstauto ter beschikking gehad voor dienstreizen en woon-werkverkeer. Vanwege het nieuwe per 1 juli 2014 geldende Dienstautobeleid Politie draagt de korpschef bij besluiten van 22 juli 2016 de politieambtenaren op de ter beschikking gestelde dienstauto’s in te leveren. Vanwege een overgangsregeling hebben de ambtenaren drie maanden de tijd om de dienstauto na bekendmaking van het besluit daadwerkelijk in te leveren. De ambtenaren worden na inlevering van de dienstauto niet financieel gecompenseerd. De Centrale Raad oordeelt evenals de rechtbanken, dat de ambtenaren al langere tijd hadden kunnen weten dat het gebruik van de dienstauto in hun geval waarschijnlijk beëindigd zou worden. Bovendien oordeelt de Centrale Raad dat de ambtenaren de dienstauto nog drie maanden hebben kunnen gebruiken en dat zo’n verlenging een passende tegemoetkoming is bij een voorziening in natura, zoals het gebruik van een dienstauto. De besluiten houden stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:2273 Beëindiging tijdelijke aanstelling van rechtswege
Een administratief medewerkster van een detacheringsbureau is in de periode van 4 september 2013 tot 1 januari 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij het Openbaar Ministerie (OM). De medewerkster wordt vervolgens in tijdelijke dienst aangesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015. Bij overplaatsing naar een ander onderdeel van het OM wordt de medewerkster opnieuw in tijdelijke dienst voor de periode van 2 januari 2015 tot 1 januari 2016 aangesteld en daarna nogmaals van 2 januari 2016 tot 31 december 2016. Deze laatstgenoemde periode in een andere functie. Bij besluit van 10 oktober 2016 is meegedeeld dat haar tijdelijke aanstelling met ingang van 1 januari 2017 van rechtswege eindigt. De Centrale Raad is het met de rechtbank eens, dat hier niet van rechtswege een vaste aanstelling is ontstaan. Daarvoor is onder meer vereist dat sprake is van een niet onderbroken keten van dezelfde werkzaamheden voor de gehele ketenperiode. Daarvan is volgens de Raad hier geen sprake. Het bestreden besluit houdt stand.
ECLI:NL:CRVB:2018:2278 intrekking van toelage onterecht, beroep gegrond, vernietiging besluit
In een e-mail van het college van een Scholengroep aan een schoonmaakster wordt meegedeeld dat haar onregelmatigheidstoeslag (toeslag), die zij sinds haar aanstelling ontving, wordt beëindigd. Betrokkene verricht haar werkzaamheden op maandag tot en met donderdag van 14.30 uur tot 19.30 uur. Centraal in deze zaak staat volgens de Centrale Raad de vraag welke uitleg moet worden gegeven aan artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAO VO 2014/2015 en artikel 13.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de CAO VO 2016/2017. De Centrale Raad stelt voorop dat onder de term “onregelmatige diensten” zoals gebruikt in de titel van de bepalingen, in het dagelijks spraakgebruik diensten buiten kantooruren moeten worden verstaan. Het woord ‘regelmatig’ uit de bepaling kan volgens de Centrale Raad in het dagelijks spraakgebruik zowel betekenen “van tijd tot tijd” als “volgens de regel”. Welke van de twee betekenissen ook aan het woord “regelmatig” wordt gegeven, er kan volgens de Centrale Raad moeilijk worden volgehouden dat betrokkene haar werkzaamheden níet regelmatig buiten kantooruren verricht. De Centrale Raad oordeelt dat de toelage van de betrokkene daarmee ten onrechte is ingetrokken.
ECLI:NL:CRVB:2018:2075 Negeren dienstopdrachten, toerekenbaar plichtsverzuim, voorwaardelijk strafontslag, doorgaand gedrag
Een medewerker bij de gemeente Amsterdam geeft geen gehoor aan de verzoeken van zijn leidinggevende om een conceptverslag van het gevoerde planningsgesprek te maken, het door zijn leidinggevende opgestelde verslag te ondertekenen en de oproep om te verschijnen op zijn voortgangsgesprek. De medewerker krijgt de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van één jaar op grond van het NRGA, de Amsterdamse rechtspositieregeling. Het geen gehoor geven aan de uitnodiging voor een voortgangsgesprek en het zonder mededeling niet verschijnen op een afspraak, kwalificeert de Raad als toerekenbaar plichtsverzuim. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat aan de medewerker voor vergelijkbare gedragingen in het verleden ook al een disciplinaire straf is opgelegd. Hij was een gewaarschuwd man. Onder deze omstandigheden is sprake van doorgaand normoverschrijdend gedrag.
ECLI:NL:CRVB:2018:2057 Ontslag op andere gronden, impasse
Tussen een medewerker en Erasmus MC als werkgever is een zodanige impasse ontstaan dat een vruchtbare samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Ontslag volgt op grond van de CAO UMC. Het zich niet houden aan de gemaakte afspraken over het patiëntenbeleid, het ontbreken van adequate communicatie, het onvolledig documenteren van de statussen van patiënten en het zich zowel intern als extern negatief uitlaten over collega’s, heeft binnen de sector geleid tot een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. De raad van bestuur heeft op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel voldoende onderzocht of herplaatsing mogelijk was en vervolgens ontslag verleend met garanties op een WW-uitkering en een bovenwettelijke uitkering volgens de geldende cao. Voor het toekennen van een ‘plus’ bovenop die uitkering is geen aanleiding. De raad van bestuur heeft geen overwegend aandeel in het ontstaan van de impasse.
ECLI:NL:CRVB:2018:2066 Strafontslag, nevenwerkzaamheden, dienstopdracht, social media
Een ambtenaar van de gemeente Leiden heeft vanaf 2015 twee keer een straf gekregen wegens het doen van ongepaste uitlatingen jegens collega’s (schriftelijke berisping) en het ongepast communiceren tegen zijn leidinggevende (boete). In maart 2017 krijgt hij daarvoor voorwaardelijk ongevraagd ontslag. Hij maakt daartegen geen bezwaar. In april 2017 plaatst hij tekeningen, die eigendom zijn van de gemeente leiden, zonder toestemming van zijn werkgever op social media. De dienstopdracht om die te verwijderen van Facebook, Instagram en LinkedIn voert hij niet uit. Ook biedt hij zich buiten diensttijd aan voor dezelfde werkzaamheden die hij voor de gemeente Leiden verricht. De gedragingen hebben plaatsgevonden in de proeftijd van het voorwaardelijk strafontslag, dus het college was bevoegd het strafontslag ten uitvoer te leggen. Dat sprake is van benadeling als moslim of Marokkaan heeft hij niet onderbouwd.
ECLI:NL:CRVB:2018:2055 Herroeping ontslagbesluit, terugvordering bovenwettelijke en aanvullende uitkering
Het in 2010 aan een projectleider Volkshuisvesting van Stadsdeel Noord van Amsterdam verleende ontslag is in mei 2014 door de Centrale Raad herroepen met terugwerkende kracht. Op grond van artikel 116a AW kan onverschuldigd betaalde bezoldiging worden teruggevorderd, zo ook de in dit geval uitgekeerde uitkeringen. Uit vaste rechtspraak blijkt dat het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van evenwichtige belangenafweging zich niet verzetten tegen terugvordering van wat is uitgekeerd in de maanden voordat aan betrokkene de onverschuldigdheid duidelijk kon zijn. Het moet dan wel gaan om een bedrag dat lager is dan het bedrag waarop betrokkene alsnog aanspraak. Door het herroepen van het ontslag is een wijziging van omstandigheden met terugwerkende kracht ontstaan. Het door het college teruggevorderde bedrag is geringer dan de nabetaling van de bezoldiging. Het college mag tot twee jaar na een uitspraak waarbij een ontslagbesluit is vernietigd tot terugvordering overgaan.
ECLI:NL:CRVB:2018:1963 Herroepen ontslagbesluit, herstel aanstelling
Een gevangenismedewerker van de Dienst Justitiële inrichtingen (DJI) van het ministerie van Veiligheid en Justitie is lid van een chapter van motorclub Satudarah. Hij vervult binnen de chapter een bestuursfunctie. Volgens de minister is het lidmaatschap van de motorclub onverenigbaar met de functie van de medewerker binnen DJI. Hij verleent de medewerker ontslag wegens ernstig disfunctioneren. In 2016 vernietigt de Centrale Raad het ontslagbesluit omdat dit is slechts is gebaseerd op een algemeen politierapport over motorclubs. De beslissing op bezwaar ontbeert een op de medewerker betreffende belangenafweging. De minister laat vervolgens het bureau Integriteit een onderzoek doen naar de leden van de chapter waarvan de medewerker lid is. Op basis van onder meer de bevindingen uit het onderzoek, de reactie van de medewerker op de resultaten, zijn houding in gesprekken met de minister en rekening houdend met de Gedragscode die is ingevoerd in november 2016 handhaaft de minister het ontslagbesluit. De Centrale Raad oordeelt dat buiten twijfel staat dat het door de minister naar voren gebrachte beeld van de chapter zorgelijk is en dat het lidmaatschap van de chapter niet met de functie van de medewerker valt te verenigen. Dit betekent echter niet dat het ontslagbesluit in stand kan blijven. De uitkomsten van het onderzoek en de invoering van de Gedragscode dateren van na de datum van het ontslagbesluit en kunnen derhalve geen rol spelen bij de beoordeling van het ontslagbesluit. Het ontslagbesluit ontbeert een daadkrachtige motivering. De Centrale Raad herroept het ontslagbesluit. Daarmee is het dienstverband per 14 oktober 2014 hersteld. De Centrale Raad merkt in zijn overwegingen nog op dat indien de minister de ontslagdatum had aangepast in een datum na de invoering van de Gedragscode, dat dan aanleiding had bestaan de medewerker niet in zijn functie te handhaven.
ECLI:NL:CRVB:2018:2003 Intrekken vaste aanstelling, terugwerkende kracht
Een politiemedewerker krijgt nadat hem ontslag is verleend vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid toch nog een laatste, onverplichte verbeterkans in de vorm van een vaste aanstelling in de functie van politiesurveillant. Hij kan gedurende een afgesproken periode zoeken naar een andere passende werkomgeving. Na meer dan een jaar wordt die tweede aanstelling ingetrokken. De aanstelling heeft niet geleid tot het daadwerkelijk uitvoeren van de bij de functie behorende werkzaamheden, omdat de medewerker heeft uitgesproken dat zijn voorkeur uitgaat naar een andere functie. De korpschef vindt de functie met terugwerkende kracht niet passend is voor de medewerker. Aangezien de medewerker al was ontslagen vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid ziet de korpschef geen aanleiding nogmaals naar een passende functie te zoeken voor de medewerker. De Centrale Raad oordeelt echter dat sprake is van een vaste aanstelling in de functie van surveillant. Dat de medewerker nooit die werkzaamheden heeft uitgevoerd en als gevolg hiervan geen salaris heeft ontvangen, doet niets af aan het bestaan van de aanstelling. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich tegen het met terugwerkende kracht intrekken van de aanstelling. De Centrale Raad vernietigt de beslissing op bezwaar inhoudende de intrekking van de aanstelling.
ECLI:NL:CRVB:2018:2011 Plichtsverzuim, disciplinaire straf, plaatsing lagere salarisschaal, (seksuele) intimidatie
Een teamchef bij de politie ontvangt van de vertrouwenspersoon signalen dat een medewerker binnen een politieploeg intimiderend optreedt, een onveilige werkomgeving creëert en roddelt over leidinggevenden. Op basis van de uitkomsten van een intern onderzoek verantwoordt de medewerker zich bij de Commissie van advies in disciplinaire zaken. De korpschef neemt het advies over van de commissie een straf op te leggen. Hij plaatst de medewerker in een lagere salarisschaal vanwege gedrag in strijd met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid. De Centrale Raad oordeelt dat geen aanleiding bestaat aan te nemen dat onderzoek niet objectief is De medewerker is voldoende in de gelegenheid is geweest zich zorgvuldig voor te bereiden. De rapportage is bovendien niet selectief en eenzijdig zoals de medewerker stelt. De onderzoeksgegevens zijn deugdelijk vastgesteld en voldoende om aan te nemen dat de medewerker de gedragingen heeft begaan. Deze gedragingen aan te merken als plichtsverzuim. Dat de medewerker leiding geeft aan een lastig team en dat hij werd geconfronteerd met een al lange tijd bestaande cultuur doet hieraan niets af. Dit geldt ook voor het door de medewerker aangevoerde argument dat hij jarenlang dezelfde omgangsvormen heeft gehanteerd en gedurende deze periode door de leiding is geprezen om de successen die hij behaalde. Naar het oordeel van de Centrale Raad geeft de medewerker met dit laatste argument aan te beschikken over een onjuiste grondhouding. Als ploegchef behoort hij te begrijpen dat van hem voorbeeldgedrag wordt verwacht. De opgelegde straf is niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
ECLI:NL:CRVB:2018:1926 Verlof, uren meenemen naar volgend jaar
De korpschef heeft de rechtspositieregeling van de politie (het Barp) op juiste wijze toegepast door een gemaximeerd aantal verlofuren over te boeken naar het volgend jaar. Hij heeft daarbij artikel 7 van de Europese richtlijn 2003/88/EG en het arrest Schultz-Hoff in acht genomen. De zieke ambtenaar heeft geen aanspraak om meer dagen mee te mogen nemen. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de Zeeuwse rechtbank.
ECLI:NL:CRVB:2018:1928 Ontslag op redelijke grond, verstoorde arbeidsverhouding, cao Nederlandse Universiteiten, impasse, geen plus
Na een periode van 2,5 jaar ziekte sluiten projectleidster bij en het bestuur van de Universiteit Utrecht een vaststellingsovereenkomst. Gericht op re-integratie, omdat terugkeer in de eigen functie niet meer mogelijk is. Zij spreken af te proberen via mediation de arbeidsrelatie te herstellen. Nadat zij na een half jaar weer hersteld is gemeld, volgt al snel ontslag wegens de onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. De voorwaarden die de projectleidster stelt bij de re-integratie en de opstelling bij interne sollicitatie, leiden de Centrale Raad tot de conclusie dat de arbeidsrelatie nog steeds verstoord is. De werkgever heeft voldoende inspanningen geleverd voor haar begeleiding en toont aan de hand van lijsten aan dat er geen passende vacatures zijn geweest. Er is geen overwegend aandeel van de werkgever in het ontstaan en voortbestaan van deze situatie, dus geen reden voor compensatie door middel van een plus op de uitkering.
ECLI:NL:CRVB:2018:1925 Ontslag wegens ziekte, geen zicht op herstel binnen 6 maanden, herplaatsingsmogelijkheden, verjaring schadeclaim
Een hondengeleider bij de politie overkomt in 1995 een dienstongeval. Aansprakelijkheid wordt niet erkend door de korpschef en daarin berust de politieman. In 2006 valt hij uit. De korpschef stelt in 2007 vast dat sprake is van duurzame beperkingen en ongeschiktheid voor de functie. In een uitspraak van 2010 l