De zieke werknemer die zonder redelijke grond weigert passende arbeid te verrichten, schendt zijn re-integratieverplichtingen zoals deze staan vermeld in artikel 7:660a BW. Ingevolge artikel 7:629 lid 3 BW verliest de werknemer dan zijn aanspraak op loon. De vraag waar de rechtspraktijk al lange tijd mee worstelt, is of het verlies van aanspraak ziet op het volledige loon van de werknemer of slechts op de arbeidsuren van de passende arbeid?
De kantonrechter in Utrecht concludeerde dat in de rechtspraak en de wetenschap tegenstrijdige standpunten worden ingenomen en besloot prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Een prejudiciële vraag is een rechtsvraag over de uitleg van een rechtsregel.
Op 6 juni 2014 deed de Hoge Raad uitspraak en oordeelt dat de zieke werknemer die zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten, zijn recht op volledig loon verliest en niet enkel het loon gerelateerd aan de arbeidsomvang van de passende arbeid (ECLI:NL:HR:2014:1341). De Hoge Raad voert hiertoe een tweetal argumenten aan.
Geen recht op loondoorbetaling: de tekst van de wet
In artikel 7:629 lid 3 BW worden omstandigheden genoemd waardoor de loondoorbetalingsplicht van de werkgever ten opzichte van de zieke werknemer vervalt. De werknemer heeft geen recht op loondoorbetaling tijdens ziekte:
- zodra hij zijn genezing belemmert of vertraagt;
- voor de tijd gedurende welke hij – hoewel hij daartoe in staat is – zonder deugdelijke grond nalaat passende arbeid te verrichten;
- zodra hij weigert gevolg te geven aan redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die er op zijn gericht om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten;
- zodra hij weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak;
- voor de tijd dat hij de aanvraag tot een WIA-uitkering later indient dan voorgeschreven.
In het onderhavige geval ging het om de vraag hoe men de zinsnede ‘voor de tijd gedurende welke’ – zoals onder de tweede bullet wordt omschreven – moet verstaan. Gaat het hierbij om de periode waarin de werknemer weigert passende arbeid te verrichten (geheel loonverlies) of is het een aanduiding van de uren waarin de werknemer niet heeft gewerkt (gedeeltelijk loonverlies)? De Hoge Raad oordeelt dat aan de woorden ‘voor de tijd gedurende welke’ slechts de betekenis kan toekomen van ‘de periode waarin’ de werknemer nalaat passende arbeid te verrichten.
Loondoorbetaling en de bedoeling van de wetgever
Volgens de Hoge Raad blijkt uit de parlementaire geschiedenis duidelijk wat de wetgever bedoelt met de loonstop. De wetgever beoogt namelijk een algeheel verval van de loondoorbetalingsplicht van de werkgever, zodra de werknemer passende arbeid weigert. Deze sanctie is voldoende afschrikwekkend om te waarborgen dat de werknemer zijn eigen re-integratie serieus oppakt. Verdergaande sancties zijn niet nodig. De loonsanctie geldt dus ook voor het deel van de werktijd waarvoor de werknemer wel arbeidsongeschikt is en niet alleen voor de uren waarin de passende arbeid wordt geweigerd. De hoofdregel is dus dat de werknemer zijn recht op loon in zijn geheel verliest.
Toch zijn er gevallen denkbaar – bijvoorbeeld wanneer de werknemer slechts een geringe overtreding begaat – waarin een volledige beëindiging van de loondoorbetaling onredelijk zou zijn. Tegen dergelijk misbruik van de sanctieregeling wordt de werknemer beschermd door de eisen van redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW. Er is echter niet snel sprake van een onaanvaardbare uitkomst van de hoofdregel waardoor een succesvol beroep op de redelijkheid en billijkheid vaak niet slaagt.