Op vakantie tijdens langdurige ziekte?

Ambtenarenrecht

In een eerdere update (2010/5) behandelden wij de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ EG) over vakantieverlof tijdens langdurige ziekte. Inmiddels hebben rechters zich enkele keren uitgesproken over specifieke vraagstukken rondom de opbouw en opname van vakantie tijdens langdurige ziekte. In deze update wordt een nuancering van het arrest Schultz-Hoff/Stringer behandeld.

Hoe zit het ook alweer?

In het arrest Schultz-Hoff/Stringer geeft het Europese Hof van Justitie uitleg aan EG-richtlijn 2003/88. In deze richtlijn wordt onder andere bepaald dat een langdurig zieke medewerker daadwerkelijk de mogelijkheid moet krijgen om zijn vakantiedagen op te nemen en zodoende kan uitrusten van zijn re-integratieverplichting. Dit arrest geldt alleen voor het wettelijke vakantierecht van vier weken per jaar. Bij een 36-urige werkweek gaat het om 144 uren (4 x 36 uur).

In de meeste ambtelijke rechtspositieregelingen is bepaald dat een langdurig zieke medewerker alleen vakantieverlof opbouwt tijdens het laatste half jaar van zijn ziekte. Bovendien kan slechts een beperkt aantal vakantiedagen worden meegenomen naar een volgend jaar. Feitelijk is het zo dat een ambtenaar tijdens ziekte langer dan een half jaar, geen vakantieverlof meer opbouwt. Daar staat tegenover dat wanneer een ambtenaar op vakantie gaat tijdens zijn volledige arbeidsongeschiktheid, hij geen uren van zijn verlofsaldo hoeft af te schrijven. Binnen het civiele arbeidsrecht geldt - naar aanleiding van het Schultz-Hoff/Stringer arrest - sinds 1 januari 2012 dat een werknemer ook tijdens ziekte volledig vakantieverlof opbouwt en dat feitelijk genoten vakantieverlof van het verlofsaldo wordt afgeschreven. De ambtelijke rechtspositieregelingen zijn (nog) niet allemaal aangepast. Voor rijksambtenaren geldt in aanvulling op het Algemeen Rijksambtenarenreglement de circulaire van 4 februari 2010. Voor de sector gemeenten is in maart 2011 door de VNG de handreiking 'Vakantie tijdens ziekte' geschreven.

Jurisprudentie

De Centrale Raad van Beroep heeft zich in enkele zaken uitgesproken over de concrete uitwerking van EG-richtlijn 2003/88 en het arrest Schultz-Hoff/Stringer. Zo heeft hij bij een langdurig zieke medewerker die niet in de gelegenheid is gesteld zijn vakantieverlof op te nemen, geoordeeld dat het niet in strijd is met de richtlijn wanneer:

  • tijdens langdurige ziekte volledig verlof wordt opgebouwd,
  • 144 uren vakantieverlof naar het volgende kalenderjaar worden overgeboekt, en
  • de bovenwettelijke vakantiedagen worden uitbetaald (CRvB 18 juli 2011, LJN: BR0265).

In een andere uitspraak oordeelt de Raad dat het in overeenstemming is met de richtlijn wanneer betrokkene tijdens ziekte jaarlijks 144 uren vakantieverlof opbouwt (CRvB 18 juli 2011, LJN: BR0267).

Eind 2011 heeft het Europese Hof van Justitie het arrest Schultz-Hoff/Stringer genuanceerd in het arrest KHS/Schulte (HvJ EU 22 november 2011, LJN: BU6678). Het Hof bepaalde dat geen sprake kan zijn van onbeperkte cumulatie van vakantieverlof als de medewerker gedurende meerdere opeenvolgende jaren zijn jaarlijkse vakantie niet op kan nemen. Een overgangsperiode van 15 maanden, waarbinnen de medewerker zijn vakantie-uren op moest nemen, was in deze Duitse situatie voldoende.

De praktijk

Hoe pakt deze uitspraak in de praktijk uit? Een rijksambtenaar wordt in 2009 ontslagen en vraagt om uitbetaling van zijn resterende vakantie-uren. Hij is vanaf 2003 tot aan de ontslagdatum (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest. De werkgever betaalt de vakantie-uren uit voor zover deze uren niet boven zijn aanspraak over twee kalenderjaren uitkomen. Onder verwijzing naar het arrest Schultz-Hoff/Stringer verzoekt de medewerker alsnog zijn vakantie-uren vanaf het jaar 2004 volledig uit te betalen. De Raad oordeelt dat de uitbetaling van het restant aan vakantie-uren gemaximeerd mocht worden (CRvB 20 december 2012, LJN: BY7822). De bepaling uit het ARAR dat maximaal de aanspraak op vakantie over twee kalenderjaren wordt uitbetaald, is in dit geval niet in strijd met EG-richtlijn 2003/88. De overgangsperiode voor het opnemen van de wettelijke vakantie-uren (144 uren) is omgerekend 2,3 jaren en dat is langer dan de 15 maanden uit het arrest KHS/Schulte.

Conclusie

De recente jurisprudentie met betrekking tot vakantieverlof bij langdurige ziekte geeft de volgende lijn:

  • medewerkers hebben jaarlijks recht op minimaal vier weken vakantie met behoud van loon;
  • het ontstaan van dit minimumrecht mag niet aan voorwaarden worden verbonden;
  • aan de uitoefening van dit recht mogen wel voorwaarden worden verbonden, mits de medewerker daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad het minimum aantal vakantie-uren op te nemen;
  • wanneer de medewerker niet in staat is het minimum aantal vakantie-uren tijdens zijn ziekte op te nemen bestaat geen recht op onbeperkte cumulatie van vakantie-uren;
  • in dat laatste geval moet wel een overgangsperiode worden gehanteerd die langer is dan de periode waarin het verlof wordt opgebouwd.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties