Opnieuw werkloos: moet de oud-overheidswerkgever alle uitkeringslasten dragen?

Ambtenarenrecht

Na ontslag ontvangt een medewerker een WW-uitkering en een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering ten laste van zijn voormalige overheidswerkgever. De medewerker vindt na enige tijd van werkloosheid nieuw werk, maar voor minder arbeidsuren. De uitkeringen worden gedeeltelijk beëindigd. Na verloop van tijd wordt hij ook vanuit de nieuwe functie werkloos. Herleven nu de werkloosheidsuitkeringen van zijn oude overheidswerkgever voor de uren waarvoor hij opnieuw werkloos is geworden? En moet de oude overheidswerkgever dus weer alle uitkeringslasten dragen? In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, 5 juli 2012, LJN: BX0479) wordt dit onderwerp behandeld.

Casus

Een voormalig medewerker van een gemeente ontvangt na zijn ontslag een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een bovenwettelijke uitkering voor een arbeidsurenverlies van 36 uur per week. Na twee jaar vindt hij een baan bij een andere gemeente voor 24 uur per week. Beide uitkeringen worden gedeeltelijk beëindigd en voortgezet voor een arbeidsurenverlies van 12 uur per week. Na twee jaar eindigt de aanstelling bij de nieuwe gemeente. De oud-medewerker vraagt aan zijn voormalige overheidswerkgever zijn recht op bovenwettelijke uitkering voort te zetten op basis van volledige werkloosheid, dus voor een arbeidsurenverlies van 36 uur in plaats van de 12 uur waarvoor hij nog de bovenwettelijke uitkering ontvangt.

Juridisch kader

Iemand die werkloos wordt, heeft recht op een basisuitkering wanneer hij in de 36 weken voorafgaande aan het intreden van de werkloosheid 26 weken heeft gewerkt (de wekeneis). Om voor een verlengde uitkering in aanmerking te komen moet daarnaast worden voldaan aan de eis dat in de vijf voorafgaande kalenderjaren, in minstens vier kalenderjaren op 52 dagen moet zijn gewerkt (de jareneis). Wanneer de medewerker aan beide eisen voldoet, bedraagt de maximale duur van de uitkering drie jaar en twee maanden (artikel 17 en 42 van de WW).

De meeste rechtspositieregelingen van overheidswerkgevers voorzien in een aanvullende en een nawettelijke of aansluitende uitkering, de zogenaamde bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Gedurende de periode dat recht bestaat op een WW-uitkering heeft de oud-medewerker recht op een aanvullende uitkering. Als geen recht bestaat op WW bestaat ook geen recht op een aanvullende uitkering. Na de WW- en aanvullende uitkering, kan nog recht bestaan op de aansluitende uitkering.

Het recht op uitkering eindigt in elk geval wanneer iemand niet langer werkloos is. Dit is onder meer het geval wanneer hij een nieuwe baan heeft (artikel 20 WW). Wordt de oud-medewerker opnieuw werkloos, dan kan onder omstandigheden sprake zijn van herleving van het oude recht op uitkering. Herleving houdt voor de oud-overheidswerkgever in dat hij weer de uitkeringslasten draagt.

Wel of geen herleving bovenwettelijke uitkering

Of het recht op de bovenwettelijke uitkering herleeft, is afhankelijk van de vraag of een nieuw recht op WW-uitkering is ontstaan. Er ontstaat een nieuw recht op WW-uitkering wanneer opnieuw is voldaan aan de wekeneis. Dit nieuwe recht heeft voorrang op de 'oude' uitkering. Het recht wordt opnieuw vastgesteld, zowel wat betreft de duur als de hoogte van de uitkering.

Wanneer geen nieuw recht ontstaat, doordat de oud-medewerker binnen zes maanden na werkhervatting opnieuw werkloos wordt, herleeft het oude uitkeringsrecht, inclusief het oorspronkelijke arbeidsurenverlies en het dagloon. De herlevingsbepaling uit de WW (artikel 21) is van overeenkomstige toepassing op de bovenwettelijke uitkering.

Wat gebeurt er echter als de bovenwettelijke uitkering tijdens het nieuwe dienstverband gedeeltelijk nog doorloopt, omdat de nieuwe baan minder arbeidsuren bedraagt dan de baan bij de oud- overheidswerkgever? Herleeft de oude (hogere) bovenwettelijke uitkering dan wel na een nieuw ontslag na zes maanden?

Terug naar de casus

In de casus is de bovenwettelijke uitkering gedeeltelijk gestopt, namelijk voor de 24 uren waarvoor de oud-medewerker een nieuwe baan heeft gevonden. Voor de overige 12 uren is de bovenwettelijke uitkering blijven bestaan. De oud-medewerker heeft in zijn nieuwe baan twee jaar gefunctioneerd. Dat betekent dat hij voldoet aan de wekeneis en dat een nieuw recht op WW-uitkering is ontstaan voor een arbeidsurenverlies van 24 uur. Dit betekent dat de oud-medewerker recht heeft op een nieuwe WW-uitkering en eventueel een bovenwettelijke uitkering bij de andere gemeente voor een arbeidsurenverlies van 24 uur. De bovenwettelijke uitkering die nog liep bij zijn voormalige overheidswerkgever blijft voor een arbeidsurenverlies van 12 uur bestaan. De oud-werkgever hoeft dus niet alle uitkeringslasten weer te gaan dragen.

Conclusie

Uit de uitspraak blijkt dat na het ontstaan van een nieuw recht op een WW-uitkering geen aanspraak meer kan worden gemaakt op een tussentijds (gedeeltelijk) beëindigde bovenwettelijke uitkering, noch bij volledige werkloosheid, noch bij gedeeltelijke werkloosheid.

Tips

  • Ga precies na of de oud-medewerker heeft gewerkt en zo ja, hoe lang. Voldoet hij aan de herlevingseisen?
  • Probeer, als de medewerker elders in dienst kan treden door tussenkomst van zijn werkgever, in te zetten op een periode van minimaal een half jaar, zodat een nieuw recht op WW-uitkering ontstaat en herleving van bovenwettelijke uitkeringsaanspraken niet aan de orde is.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Eerdere publicaties