Het beginsel van behoorlijke procesvoering: hoe ver mag je gaan in de rechtszaal?

Bestuursrecht

Geschreven door: mr. Lisa Doeleman

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State lijkt sinds kort een nieuw beginsel te hanteren: het beginsel van behoorlijke procesvoering. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft het juridisch kader voor dit beginsel uiteengezet en toegepast in haar uitspraak van 16 april 2025. In de bodemzaak heeft de Afdeling deze lijn op 23 juli 2025 bevestigd.

De casus: jarenlang procederen én schelden

De zaak draait om een man die al twintig jaar procedeert tegen verschillende bestuursorganen, onder andere over het keer op keer weigeren van zijn aanvragen om een verklaring omtrent gedrag. Appellant stelt die verklaring namelijk nodig te hebben omdat hij graag advocaat wil worden. Appellant maakt alleen tijdens deze procedures veelvuldig gebruik van beledigende en bedreigende teksten. Zo noemt hij een rechter een “kwijlend en blunderend fossiel” en maakt hij een medewerker van de Rechtspraak uit voor “vieze vuile tyfusleugenaar”. Daarnaast dreigt hij bijvoorbeeld persoonsgegevens van een rechter en haar partner te publiceren en dreigt hij met een burgerarrest van deze rechter,  eventueel met proportioneel geweld. 

Voor de voorzieningenrechter en later ook de Afdeling was de maat vol: zijn rechtsmiddelen werden niet-ontvankelijk verklaard wegens schending van het beginsel van behoorlijke rechtspleging. Oftewel: hij verspeelde zijn recht om verder te procederen.

Misbruik van recht

Het beginsel van behoorlijke procesvoering hangt samen met het leerstuk van misbruik van recht. Met toepassing van artikel 3:13 en 3:15 van het Burgerlijk Wetboek kan misbruik van recht ook in het bestuursrecht worden tegengeworpen. Dit heeft de Afdeling voor het eerst uitgebreid uiteengezet in haar uitspraak van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129). Artikel 3:13, eerste lid, van het BW bepaalt dat iemand een bevoegdheid niet kan inroepen, voor zover hij die bevoegdheid misbruikt. Het tweede lid van artikel 3:13 BW bepaalt vervolgens dat een bevoegdheid onder meer wordt misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Artikel 3:15 BW verklaart deze bepaling ook buiten het vermogensrecht van toepassing. Als de bevoegdheid wordt misbruikt, bieden deze artikelen een wettelijke grondslag voor het niet in behandeling nemen van een aanvraag om een besluit of niet-ontvankelijk verklaren van een rechtsmiddel. Daar moeten wel zwaarwegende gronden voor aanwezig zijn, omdat hiermee in feite de toegang tot het bestuur of de rechter wordt ontzegd. Deze gronden zijn volgens de Afdeling aanwezig indien “rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw”.

Introductie van een nieuw beginsel?

Wat opvalt in deze zaak is dat de Afdeling het gedrag van appellant kwalificeert als een schending van het beginsel van behoorlijke procesvoering.  Dat beginsel houdt volgens de Afdeling in dat “zowel schriftelijk als mondeling het debat met elkaar gevoerd moet worden op een fatsoenlijke manier, zonder daarbij gebruik te maken van ongepaste, beledigende en dreigende teksten en/of uitlatingen”.  Houdt een burger zich hier niet aan, dan kan de rechter overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van een rechtsmiddel. Daarmee lijkt de Afdeling een nieuw beginsel te introduceren. Op rechtspraak.nl zijn maar 9 uitspraken van vóór 16 april 2025 gepubliceerd die het beginsel van behoorlijke procesvoering noemen. Deze uitspraken lijken echter vooral te zien op het beginsel van een goede/behoorlijke procesorde. Dit beginsel houdt in dat een proces op een rechtvaardige en eerlijke wijze verloopt. Het beginsel van behoorlijke procesvoering lijkt daarentegen vooral gericht op het stellen van fatsoensgrenzen waaraan alle procespartijen zich hebben te houden.

Invoelbaar?

De Afdeling concludeert vervolgens dat bij appellant geen sprake is van het overschrijden van de gebruikelijke grenzen door onmacht, frustratie, boosheid of anderszins invoelbare redenen, waardoor misbruik van recht kan worden tegengeworpen. Hieruit lijkt te volgen dat wanneer sprake is van uitlatingen of gedragingen die wel invoelbaar zijn geen misbruik van recht kan worden aangenomen. Maar wat is invoelbaar? Wat voor de één een begrijpelijke emotie is, kan voor een ander onacceptabel zijn. Dit nauwelijks te objectiveren begrip kan volgens ons nog wel voor hoofdbrekens gaan zorgen.

Bewijsvermoeden!

Interessant is ook dat de Afdeling in deze zaak werkt met een bewijsvermoeden. In volgende procedures moet niet het bestuursorgaan of de rechter motiveren dat sprake is van misbruik van recht, maar moet appellant zelf aannemelijk maken dat géén sprake is van misbruik van recht. Doet hij dat niet, dan gaat de Afdeling ervan uit dat sprake is van misbruik van recht en zal zijn rechtsmiddel bij voorbaat niet-ontvankelijk worden verklaard. Oftewel: de bewijslast ligt voortaan bij appellant.

Kwade trouw nog steeds verplicht?

Traditioneel vereist misbruik van recht volgens de Afdeling kwade trouw. Maar is bij schelden en dreigen automatisch sprake van kwade trouw? Ook iemand die zich onheus uitlaat, kan toch een gerechtvaardigd belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de rechter? In deze zaak concludeert de Afdeling dat het appellant niet daadwerkelijk te doen kan zijn om het verkrijgen van rechtsbescherming  gelet op de vele kansloze procedures die hij heeft gevoerd en op het feit dat appellant bij herhaling betrokken partijen blijft uitschelden en bedreigen. Dit doet vermoeden dat de Afdeling onverkort blijft vasthouden aan het vereiste van kwade trouw. Wat appellant dan wel precies beoogt kan volgens vaste rechtspraak in het midden worden gelaten.

Ook buiten de rechtszaal

Grensoverschrijdend gedrag speelt niet alleen bij de rechter. Ook bestuursorganen krijgen er mee te maken, bijvoorbeeld in klachtenprocedures of bij aanvragen om een vergunning of een uitkering. Mag het bestuursorgaan dan ook een beroep doen op het beginsel van behoorlijke procesvoering en die klacht of aanvraag niet in behandeling nemen? Zoals de benaming van het beginsel doet vermoeden, lijkt dit beginsel alleen te zien op gerechtelijke procedures en niet op besluitvormingsprocedures. Dat neemt niet weg dat ook de indiener van een klacht of aanvraag zich fatsoenlijk dient te gedragen. Gaat iemand de fatsoensgrenzen te buiten, dan kan hem of haar een eenzijdige gedragslijn worden opgelegd. Dat heeft de Nationale ombudsman ook verschillende keren bevestigd. Zo’n gedragslijn kan inhouden dat klager of aanvrager alleen nog maar schriftelijk mag communiceren met het bestuursorgaan via één e-mailadres. Blijkt daarnaast dat het klager of aanvrager helemaal niet te doen is om een inhoudelijke beoordeling van zijn klacht of aanvraag, dan mag ook in de besluitvormingsprocedure misbruik van recht worden tegengeworpen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer klachten of aanvragen slechts worden gedaan met de intentie om dwangsommen te innen of zand in de raderen te gooien. In dat geval hoeft de klacht of aanvraag niet inhoudelijk te worden beoordeeld. Ook dat is vaste rechtspraak.

Ondersteuning door Vijverberg

Vijverberg Advocaten & Adviseurs is specialist op het gebied van het bestuursrecht en misbruik van recht. Wij beschikken over meerdere specialisten die u kunnen adviseren over dit leerstuk. 

Verder geven wij cursussen over misbruik van recht, zowel via open inschrijving als incompany. Bekijk hier ons cursusaanbod.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Toetsing van beleid aan het evenredigheidsbeginsel

Bestuursrecht
Geschreven door: mr. Joram de Gans In deze publicatie bespreken we de vierde belangrijke uitspraak van de hoogste bestuursrechter over het evenredigheidsbeginsel. Onze hoogste bestuursrechters hebben al drie richtinggevende uitspraken…

Misbruik van bevoegdheid?

Bestuursrecht
Geschreven door: mr. Arjo Buurma Op 11 april 2025 oordeelt de Hoge Raad dat een partij via een kort geding bij de civiele rechter kan worden gedwongen om een beroep…

Latere publicaties

Geen latere publicaties beschikbaar.