Een Wob-verzoek bij opgelegde geheimhouding: tips voor de afhandeling

Bestuursrecht

Het komt vaker voor dat een burger op grond van de Wet openbaarheid bestuur (hierna: Wob) een document opvraagt ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd op grond van de Gemeentewet. Hoe moet je een dergelijk verzoek toetsen en waar moet je verder op letten? De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft al verschillende uitspraken gedaan over de verhouding tussen de Wob en artikel 55 van de Gemeentewet. In een recente uitspraak gaat de Afdeling specifiek in op de wijze waarop een dergelijk verzoek concreet moet worden afgehandeld.

De casus

In de gemeente Halsteren zijn zogenoemde ‘ruimte voor ruimte kavels’ gerealiseerd. Voordat op deze kavels mag worden gebouwd dient de eigenaar een financiële bijdrage te voldoen aan de gemeente. Ook in de gemeente Bergen op Zoom zijn vergelijkbare kavels gerealiseerd en daarbij is een hogere bijdrage gevraagd dan voor de kavels in de gemeente Halsteren. Een eigenaar van een ‘ruimte voor ruimte kavel’ in Bergen op Zoom is van mening dat de lagere bijdrage in Halsteren voortkomt uit een persoonlijk belang dat de oud-wethouder van Bergen op Zoom bij de realisatie van dit traject heeft en doet bij de provincie Noord-Brabant melding van belangenverstrengeling. Naar aanleiding hiervan start de gemeente Bergen op Zoom een integriteitsonderzoek naar de voormalig wethouder. De betreffende eigenaar vraagt vervolgens op grond van de Wob het rapport op dat is uitgebracht op basis van het verrichte onderzoek. Omtrent de inhoud van het rapport is door het college geheimhouding opgelegd, met toepassing van artikel 55, eerste lid, van de Gemeentewet. Het college wijst het Wob-verzoek af. Belanghebbende maakt bezwaar tegen deze afwijzing en tegen het feit dat er nog steeds sprake is van geheimhouding van het rapport. Het college verklaart beide bezwaarschriften ongegrond. Ook een ingesteld beroepschrift wordt ongegrond verklaard.

Jurisprudentie Afdeling Bestuursrechtspraak

Uit eerdere  uitspraken van de Afdeling blijkt dat artikel 55 van de Gemeentewet moet worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding, die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob. De Afdeling heeft ook eerder overwogen dat een verzoek om openbaarmaking van documenten ten aanzien waarvan krachtens de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd, altijd ook moet worden beschouwd als een verzoek tot opheffing van de geheimhouding. De indiener van het verzoek is zowel belanghebbende bij het besluit op het verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob als bij het besluit op het verzoek om opheffing van de geheimhouding.

Bij een verzoek tot opheffing van de geheimhouding staat ter beoordeling of er ten tijde van het verzoek nog voldoende grond is tot geheimhouding. Daarbij toetst de rechter of het bestuursorgaan zich, gelet op de inhoud van het stuk ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich een belang als bedoeld in artikel 10 van de Wob voordoet en of het bestuursorgaan in het betrokken geval in redelijkheid op grond van de Gemeentewet geheimhouding kan opleggen.

In de casus die hier aan de orde is (ECLI:NL:RVS:2019:1479) is de geheimhouding gebaseerd op de belangen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob, waarbij het met name gaat om de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De Afdeling overweegt dat voor de vraag of in het rapport vervatte gegevens op grond van het belang ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’ kunnen worden geheimgehouden, op de eerste plaats bepalend is of dat belang zich ten aanzien van die gegevens voordoet. Gegevens ten aanzien waarvan het belang zich niet voordoet, kunnen uitsluitend worden geheimgehouden indien die gegevens, ook na anonimisering, niet van gegevens ten aanzien waarvan dat belang zich wél voordoet kunnen worden gescheiden. De Afdeling concludeert dat indien het mogelijk is deze gegevens te scheiden, het college de weigering van de opheffing van de geheimhouding ondeugdelijk heeft gemotiveerd.

In het concrete geval is hier sprake van. Er zijn verschillende gegevens ten aanzien waarvan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich niet (meer) voordoet. Voorbeelden hiervan zijn in dit geval de gegevens die reeds openbaar zijn en besluitvorming van de raad en het college. Aangezien deze gegevens zijn te scheiden van de gegevens waarbij wél sprake is ‘eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’ is het besluit van het college tot weigering van de opheffing van de geheimhouding onvoldoende gemotiveerd. Het hoger beroep is gegrond en de Afdeling draagt het college op een nieuw besluit te nemen.

Tips voor de praktijk

  • Neem twee besluiten indien een verzoek wordt ingediend op grond van de Wob, terwijl sprake is van opgelegde geheimhouding op grond van de Gemeentewet: één besluit op grond van de Wob en één besluit op het verzoek om opheffing van de geheimhouding;
  • Maak onderscheid tussen de verschillende gegevens die zijn vervat in een document waarop de geheimhouding betrekking heeft en bepaal per gegeven of sprake is van een belang zoals genoemd in artikel 10, tweede lid van de Wob;
  • Als dit belang niet aanwezig is, dan is voortzetting van de geheimhouding alleen mogelijk als de gegevens niet te scheiden zijn van gegevens waarbij wél sprake is van een belang als genoemd in artikel 10, tweede lid van de Wob;
  • Let erop dat een besluit over opheffing van de geheimhouding op bovenstaande punten ingaat en dus goed is gemotiveerd.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties