Werkgever niet verplicht tot loondoorbetaling na ongeldige vaststellingsovereenkomst
Een werkneemster sluit met haar werkgever een vaststellingsovereenkomst. Partijen komen hierin overeen dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eerder tot een einde komt. De bewindvoerder van werkneemster steekt hier een stokje voor. Hij vernietigt de vaststellingsovereenkomst en eist doorbetaling van loon, een transitievergoeding en een aanzegvergoeding. Maar heeft de werkneemster hier wel recht op?
Feiten
Op 8 april 2024 treedt werkneemster in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze zou op 8 november 2024 van rechtswege eindigen. Kort na het sluiten van de arbeidsovereenkomst worden de (toekomstige) goederen van werkneemster onder bewind gesteld. Voor het sluiten van overeenkomsten is voortaan instemming nodig van de bewindvoerder.
Op 19 september 2024 spreken werkgever en werkneemster af dat zij de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2024 laten eindigen. Dit doen zij met een vaststellingsovereenkomst. Werkneemster ondertekent deze overeenkomst zelfstandig; toestemming van de bewindvoerder ontbreekt. De bewindvoerder vernietigt daarom de vaststellingsovereenkomst.
Vordering
De bewindvoerder stelt dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd per 1 oktober 2024. Daarom is hij van mening dat de werkgever het loon moest blijven doorbetalen tot het oorspronkelijke einde van de arbeidsovereenkomst: 8 november 2024. Ook stelt de bewindvoerder dat de werkgever aan werkneemster een transitie- en aanzegvergoeding moet betalen.
Oordeel kantonrechter
Loonvordering
De kantonrechter volgt de bewindvoerder in het standpunt dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 oktober 2024, maar op 8 november is geëindigd. De loonvordering steunt de kantonrechter niet. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW moet een werkgever loon blijven doorbetalen als de werknemer niet werkt, tenzij het niet-werken redelijkerwijs voor rekening en risico van de werknemer hoort te komen. Van dat laatste is in dit geval sprake. De werkneemster heeft in de periode van 1 oktober 2024 tot 8 november 2024 niet gewerkt. En dat komt voor haar eigen rekening. Zij had kenbaar moeten maken zich uitdrukkelijk beschikbaar te houden om het werk te verrichten. Dat heeft zij niet gedaan.
Transitievergoeding
De kantonrechter oordeelt dat de werkgever aan werkneemster een transitievergoeding moet betalen. Aan alle wettelijke vereisten hiervoor is voldaan en de werkneemster heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld. De hoogte van deze vergoeding bedraagt € 501,78.
Aanzegvergoeding
Werkneemster heeft geen recht op een aanzegvergoeding. De vaststellingsovereenkomst was weliswaar niet rechtsgeldig, maar kan wel worden beschouwd als mededeling dat het dienstverband niet zou worden verlengd na 8 november 2024. Aan de eis van artikel 7:668 lid 1 en 3 BW is daarmee voldaan. Daarvoor is bovendien niet vereist dat de aanzegging aan de bewindvoerder wordt verricht.
Afronding
Deze uitspraak onderstreept het belang voor werkgevers om extra zorgvuldig te handelen bij werknemers die onder bewind zijn gesteld. Wees hier alert op. Heeft u vragen over arbeidsovereenkomsten, bewind of beëindigingstrajecten? Neem gerust contact op met één van onze adviseurs of advocaten. Wij helpen u graag.