Misbruik van omstandigheden bij keuze ontslag op staande voet of zelf opzeggen?

Een werknemer van een coffeeshop krijgt tijdens een gesprek met zijn werkgever een brief voorgelegd, waarin staat dat hij zijn arbeidsovereenkomst opzegt. De werknemer ondertekent deze brief ter plekke, maar nog diezelfde dag mailt hij de werkgever dat hij zijn ontslagverklaring intrekt omdat hij zich onder druk gezet voelt. De werkgever mailt terug zich daarin niet te kunnen vinden en dat hij verder niets met de mail doet. Vervolgens verzoekt de werknemer de rechtbank (onder meer) vast te stellen dat het dienstverband niet is beëindigd. Er is volgens de werknemer geen sprake van opzegging door hemzelf, althans de opzegging is onder druk tot stand gekomen. 

De rechter overweegt dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen het geval waarin een partij zich beroept op de omstandigheid dat een met de verklaring overeenstemmende wil ontbreekt en het geval waarin een partij zich niet beroept op het ontbreken van zijn wil, maar op het feit dat de daadwerkelijk aanwezige wil onder invloed van een wilsgebrek is gevormd. 

Van die eerste situatie is hier geen sprake, omdat er met de brief een op zichzelf duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer ligt waarmee hij de arbeidsovereenkomst opzegt. Het valt niet in te zien waarom de werkgever daar niet op had mogen vertrouwen. De vraag is dan of er sprake is van een wilsgebrek. De rechter vat hetgeen de werknemer aanvoert op als een beroep op misbruik van omstandigheden. Van misbruik van omstandigheden is sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, terwijl hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou moeten te weerhouden. 

Het is aan de werknemer om te stellen en bewijzen dat van misbruik van omstandigheden sprake is en dat er een causaal verband is tussen (de inhoud van) de overeenkomst en dat misbruik. Aan de stelplicht en bewijslast van dat causaal verband mogen geen te hoge eisen worden gesteld. De werknemer moet aannemelijk maken dat de rechtshandeling onder andere omstandigheden niet (zo) verricht zou zijn. 
Daar is de werknemer in dit geval niet in geslaagd. Hij heeft niet onderbouwd waarom hij zich door de opmerkingen van de werkgever zodanig onder druk gezet voelde dat hij zich genoodzaakt zag de opzeggingsbrief te ondertekenen. De werkgever heeft een andere versie van de gebeurtenissen dan de werknemer. Volgens de werkgever is de werknemer geconfronteerd met de omstandigheid dat hij tijdens zijn werk in de coffeeshop voor zichzelf drugs zou in- en verkopen. De werkgever heeft de werknemer de keuze gegeven: óf ontslag op staande voet krijgen, óf zelf ontslag nemen.

De rechter overweegt: 
‘Hoewel (ook) in het geval dat een werkgever een werknemer plotseling en onverwacht confronteert met een voornemen tot ontslag op staande voet over te gaan en de werknemer als het ware dwingt om ontslag te nemen sprake kan zijn van misbruik van omstandigheden, is dit in casu (dus) niet komen vast te staan. Daarbij wordt, ten overvloede, opgemerkt dat van misbruik van omstandigheden minder snel sprake zal zijn in een geval waarin (vaststaat dat) de werknemer laakbaar heeft gehandeld en, geconfronteerd met een voornemen van de werkgever om hem daarom op staande voet te ontslaan, “eieren voor zijn geld kiest”.’

(Rb. Gelderland 1 maart 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1043)