In een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBLIM:2024:4769) beoordeelt de rechtbank een beroep van een politiemedewerker tegen de handhaving van het besluit, waarbij aan hem de straf van onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het opgelegde strafontslag stand houdt. Wat was er aan de hand?
De feiten in het kort
De medewerker was sinds 1982 werkzaam bij de politie in de functie van Senior Gebiedsgebonden Politiezorg. Omdat het OM in de periode van september 2017 tot en met juni 2018 een strafrechtelijk onderzoek heeft ingesteld naar de medewerker, heeft de korpschef van de politie een disciplinair onderzoek naar de medewerker ingesteld en hem buiten functie gesteld. In augustus 2018 is de medewerker geschorst in het belang van de dienst. Ook is aan hem een verbod opgelegd om zijn nevenwerkzaamheden op het gebied van luchtfotografie uit te oefenen. De schorsing is vervolgens in juli 2019 met zes maanden verlengd. Uiteindelijk heeft de korpschef aan de hand van de onderzoeksbevindingen in november 2019 zijn voornemen tot strafontslag aan de medewerker uitgereikt.
Bij besluit van 30 januari 2020 is aan de medewerker de disciplinaire straf van ontslag verleend wegens plichtsverzuim. Aan dit besluit heeft de korpschef de volgende gedragingen ten grondslag gelegd:
- omgang respectievelijk vriendschappelijke relatie met een of meerdere personen met criminele antecedenten;
- het in strijd met de gestelde voorwaarden, respectievelijk met wet- en/of regelgeving, uitvoeren van nevenwerkzaamheden op het gebied van luchtfotografie;
- het in strijd met de wet- en/of regelgeving handelen in (wild) vlees;
- het in strijd met de wet- en/of regelgeving uitoefenen van de jacht;
- het schenden van het ambtsgeheim, bevragingen politiesystemen voor privédoeleinden; en
- overige integriteitsschendingen.
De korpschef vindt dat de gedragingen aangemerkt kunnen worden als ernstig plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim aan de medewerker kan worden toegerekend. De medewerker is het hier niet mee eens.
Juridisch kader
Voordat de rechtbank overgaat tot haar oordeel, beschrijft zij allereerst het juridisch kader. Op grond van artikel 76, lid 1 van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) kan de ambtenaar die de aan hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Lid 2 omschrijft plichtsverzuim als het overtreden van een voorschrift en het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Artikel 77, lid 1 onder j Barp bepaalt verder dat wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag kan worden opgelegd.
Vervolgens wijst de rechtbank op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waaruit volgt dat voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, noodzakelijk is dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. De rechtbank past dit kader toe op de aan de medewerker verweten gedragingen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank komt tot het oordeel dat de disciplinaire straf van ontslag standhoudt. Daartoe overweegt de rechtbank dat de medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door contact te hebben met personen met criminele antecedenten, betrokken te zijn bij het vliegen met een drone in een No-Fly zone, zonder toestemming het politielogo op de website van zijn eigen bedrijf te gebruiken, een hertenbok die niet door afschieten om het leven is gekomen in de voedselketen te doen terechtkomen, zijn geheimhoudingsplicht te schenden, onterechte declaraties in te dienen, diensten onjuist in BVCM te verantwoorden en dienstkleding aan zijn zus te geven.
Plichtsverzuim toerekenbaar?
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de CRvB overweegt de rechtbank vervolgens dat het plichtsverzuim toerekenbaar is. Hierbij is van belang dat de betrokkene de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. De medewerker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. De medewerker wijst erop dat hij aan PTSS leidt en verwijst verder enkel naar wat daarover in algemene zin blijkt. Dit is volgens de rechtbank onvoldoende.
Strafontslag evenredig?
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de opgelegde disciplinaire straf van strafontslag niet onevenredig is aan het plichtsverzuim. Volgens de rechtbank is het belang van de korpschef bij het ontslag van de medewerker gelegen in het hebben van een betrouwbare en integere organisatie en het voorkomen van veiligheidsrisico’s. Dit is een zwaarwegend belang dat zwaarder heeft mogen wegen dan het belang van de medewerker bij het behoud van zijn werk. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen laten zien dat de medewerker de voor zijn functie vereiste grondhouding mist. Door zijn gedrag heeft hij het in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate geschonden. De aard, het karakter en de (lange) periode waarbinnen die gedragingen zich hebben voorgedaan, rechtvaardigen de disciplinaire maatregel van ontslag.