Geen verplichting functie te creëren bij terugkeer na politiek verlof

Een medewerker van de gemeente Vlaardingen keert na bijna acht jaar terug van politiek verlof. Omdat voor hem geen passende functie beschikbaar is, wordt hij ontslagen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat dit onder de gegeven omstandigheden mocht (CRvB 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2732). Uit de relevante besluiten was geen absoluut recht op terugkeer af te leiden, maar wel een inspanningsverplichting voor de gemeente. Aan die inspanningsverplichting heeft de gemeente door middel van een re-integratietraject voldaan. Ook bestond geen verplichting om voor de medewerker een functie te creëren.

Wat was er aan de hand?

De medewerker is in vaste dienst aangesteld bij de gemeente Vlaardingen. Omdat de medewerker na verkiezingen werd benoemd als deelgemeentebestuurder, verleent de gemeente Vlaardingen hem in 2010 politiek verlof op grond van artikel 125c lid 1 van de Ambtenarenwet (oud). Het politiek verlof wordt twee maal verlengd. In het laatste verlengingsbesluit waarbij het verlof wordt verlengd tot en met 31 december 2017, is opgenomen dat de medewerker vanaf 1 januari 2018 een terugkeergarantie heeft naar de gemeente Vlaardingen en is afgesproken dat vanaf medio 2017 al naar een passende of geschikte functie zal worden gezocht.

In september 2017 deelt de gemeente de medewerker mee dat het verlof op 1 januari 2018 afloopt en dat de gemeente zich zal inspannen om een geschikte dan wel passende functie voor de medewerker te vinden. Daarbij wordt vermeld dat de einddatum voor het re-integratietraject 1 juli 2018 is. Als dan geen passende functie is gevonden, volgt eervol ontslag. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar, wordt ongegrond verklaard. Het re-integratietraject, waarbij via Talent MVS intern naar een passende functie wordt gezocht, start in september 2017, maar leidt niet tot het gewenste resultaat. Omdat het in het re-integratietraject niet is gelukt de medewerker te herplaatsen wordt aan hem met ingang van 1 juli 2018 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:9 CAR/UWO. De medewerker gaat in bezwaar en vervolgens in beroep.

Wat vindt de rechtbank?

De rechtbank verklaart de beroepen van de medewerker ongegrond. De rechtbank overweegt dat de medewerker uit de besluiten tot het verlenen en verlengen van het politiek verlof heeft kunnen afleiden dat er geen absoluut recht op terugkeer naar een ambtelijke functie was. Wel blijkt uit deze besluiten dat op het college van de gemeente Vlaardingen een inspanningsverplichting rustte om de medewerker te herplaatsen in een passende functie. De rechtbank is van oordeel dat het college gedurende een niet onredelijke termijn – waarbij al in september 2017 is gestart met het herplaatsingstraject – voldoende inspanningen heeft verricht om de medewerker te herplaatsen.

Wat vindt de Centrale Raad van Beroep?

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) overweegt dat de gronden die door de medewerker in hoger beroep zijn aangevoerd, in feite een herhaling zijn van de gronden van beroep. De CRvB sluit zich aan bij het gemotiveerde oordeel van de rechtbank. De CRvB voegt daar  enkele overwegingen aan toe.

Uit de tekst van de besluiten tot het verlenen en verlengen van het politiek verlof blijkt niet dat een harde afspraak tot plaatsing in een functie bij de gemeente is gemaakt. De terugkeer is immers afhankelijk gesteld van het vinden van een passende functie, wat reeds impliceert dat geen sprake is van een onvoorwaardelijke terugkeergarantie. Dat geen vermelding is gemaakt van de juridische consequentie als het beoogde resultaat uitblijft, doet daaraan niet af.

De CRvB sluit zich ook aan bij het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de inspanningen van het college om de medewerker te herplaatsen, namelijk dat zij in wat de medewerker hierover heeft aangevoerd geen grond ziet voor de conclusie dat die inspanningen onvoldoende zijn geweest. In het re-integratietraject is zowel binnen als buiten de gemeente gezocht naar een betrekking en er is een ruim aantal vacatures onder de aandacht van de medewerker gebracht. Ook de termijn die de medewerker was gegeven om een andere functie te vinden (formeel zes maanden, feitelijk iets langer), acht de CRvB niet onredelijk kort. Dat in een dergelijk traject een opstartfase enige tijd inneemt, maakt dat niet anders. Al begin november 2017 is een eerste vacature aangeboden en vanaf december 2017 zijn daar nog andere aan toegevoegd.

Verder overweegt de CRvB dat aan het college een grote mate van vrijheid toekomt bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie, waaronder het werken met een flexibele schil. Er bestaat in dit geval geen rechtsgrond voor de verplichting om voor de medewerker, terugkerende van politiek verlof, een functie te creëren als geen beschikbare, passende functie wordt gevonden. De stelling van de medewerker dat hij in aanmerking dient te komen voor een tijdelijke functie die werd vervuld door een externe kracht, of voor de functie van een medewerker met een tijdelijke aanstelling, wordt door de CRvB dus niet gevolgd. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin, omdat dit met onvoldoende concrete gegevens is onderbouwd. De uitspraak van de rechtbank wordt door de CRvB bevestigd.