Jaaroverzicht 2022 van de hoogste bestuursrechters

De Commissie rechtseenheid bestuursrecht heeft haar jaaroverzicht over 2022 bekend gemaakt. In de commissie nemen rechters plaats van de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Het jaaroverzicht bevat een weergave van de meest in het oog springende uitspraken, die van invloed zijn op de bestuursrechtspraktijk. In dit nieuwsbericht een greep uit de meest relevante uitspraken.

Evenredigheidsbeginsel

De meeste aandacht dit jaar ging uit naar het evenredigheidsbeginsel. Naar aanleiding van de conclusie van de staatsraden advocaat-generaal van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1468) kwam de Afdeling op 2 februari 2022 met een uitspraak over de toetsing van besluiten die berusten op een discretionaire bevoegdheid aan het evenredigheidsbeginsel (ECLI:NL:RVS:2022:285). Hierover hebben wij destijds ook een publicatie en een nieuwsbericht geschreven. 

Bij het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel maakt de bestuursrechter onderscheid tussen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van een overheidsbesluit. De bestuursrechter toetst of het besluit geschikt is om het doel te bereiken, of het een noodzakelijke maatregel is en of de maatregel evenwichtig is. De intensiteit van de toetsing is een glijdende schaal, waarbij de bestuursrechter alle varianten tussen vol en terughoudend kan toepassen. Dit wordt bepaald door de mate van beleidsruimte om een besluit te nemen en door het doel dat het besluit dient. De bestuursrechter kijkt verder naar de mate waarin de belangen van betrokken burgers en bedrijven worden geraakt. 

Over de evenredigheidstoetsing is nog lang niet alles gezegd. Inmiddels heeft de Afdeling zich namelijk ook uitgesproken over de toetsing van wetten in formele zin (ECLI:NL:RVS:2023:772). 

Bewijsmaatstaf bij boetes

Het is de hoogste rechters gebleken dat zij materieel dezelfde bewijsmaatstaf hanteren voor het vaststellen van een overtreding in boetezaken, maar dat de terminologie soms verschilt. De bewijslast voor een overtreding rust op het bestuursorgaan. In zijn arrest van 8 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:526) zet de Hoge Raad de bewijslast die op de inspecteur in fiscale boetezaken rust uiteen, waarbij verwezen wordt naar rechtspraak van de Afdeling, de CRvB en het Cbb. Volgens de Hoge Raad moeten de waarborgen in acht dienen te worden genomen die een belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het EVRM. In geval van twijfel bij de inspecteur moet de belanghebbende het voordeel van de twijfel krijgen. De belanghebbende kan alleen worden beboet als de feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. 

Griffierecht

Moet de Staat rente vergoeden over ten onrechte geheven griffierecht vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald tot de dag van terugbetaling? Volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 8 juli 2022 wel (ECLI:NL:HR:2022:1039). 

Twee weken termijn

De hoogste bestuursrechters hebben gesproken over de ‘twee-weken-rechtspraak’, die gaat over het maken van bezwaar of instellingen van beroep door een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die met het nemen van een besluit niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn. De belanghebbende is in ieder geval niet verwijtbaar te laat als hij dat doet binnen twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen dat zijn belangen kan raken. Zowel door het Cbb als door de Afdeling is hieraan toegevoegd dat afhankelijk van de omstandigheden van het geval ook een later gemaakt bezwaar of ingesteld beroep als niet verwijtbaar te laat kan worden aangemerkt (ECLI:NL:CBB:2022:299 en ECLI:NL:RVS:2022:1239).

Bewijslast bestuursorgaan bij ontkenning ontvangst besluit

Als een belanghebbende stelt dat een schriftelijk besluit hem niet heeft bereikt, betekent dit een betwisting van de verzending van dat besluit. In dat geval moet het bestuursorgaan de verzending aannemelijk maken. Bij verzending per post moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat het poststuk is aangeboden aan een postvervoerbedrijf. Aldus de Hoge Raad in het arrest van 17 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:875).

Vernietiging van een door een voorgaande rechter gedane uitspraak

Als een uitspraak van een rechtbank materieel juist is, maar een misslag in het dictum bevat, dan is vernietiging van de uitspraak slechts aangewezen als de belangen van de appellant daarmee kunnen worden gediend, aldus de Hoge Raad in het arrest van 8 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1033). Dat zal niet het geval zijn als de rechtbank het beroep in plaats van ongegrond niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Ook als een beroep ongegrond is verklaard terwijl de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren, hoeft het dictum niet gecorrigeerd te worden. 

Horen in bezwaar

Een belanghebbende heeft op grond van artikel 7:2, lid 1, Awb het recht te worden gehoord voordat op een bezwaar wordt beslist. De vrijheid die het bestuursorgaan heeft bij het plannen van een hoorgesprek wordt begrensd door algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er moet rekening worden gehouden met de belangen van betrokkenen en van het bestuursorgaan. Uitgangspunt is dat het bestuursorgaan tijd en plaats van het hoorgesprek kan bepalen, en dat geen regel of beginsel meebrengt dat een hoorgesprek alleen kan worden gehouden op een plaats en tijdstip die de belanghebbende uitkomt. Een redelijk verzoek om uitstel moet worden ingewilligd, tenzij zwaarder wegende belangen uitstel in de weg staan (uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2022, ECLI:NL:2022:1739).