Afdeling bestuursrechtspraak soepeler bij beroep op verschoonbare termijnoverschrijding?

Afgelopen jaar zagen wij in bestuursrechtelijke procedures vooral de tendens om terug te keren naar de doelstelling van de Algemene wet bestuursrecht, namelijk om bestuursrechtelijke procedures laagdrempelig te laten zijn. Begin dit jaar zet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze tendens voort.

In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 11 januari 2023 stelt belanghebbende een beslissing op bezwaar niet te hebben ontvangen en doet hij een beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) had de beslissing op bezwaar aangetekend verzonden, maar PostNL kon de brief niet afleveren. De brief werd later terugbezorgd bij het IMG. Toen belanghebbende erachter kwam dat er op zijn bezwaar was beslist, nam hij direct contact op met het IMG. Het IMG mailde het besluit aan belanghebbende, waarna hij alsnog binnen de reguliere beroepstermijn van zes weken een beroepschrift bij de rechtbank indiende. De rechtbank verklaarde het beroep echter niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend.

De man voerde bij de Afdeling aan dat hij geen afhaalbericht van PostNL heeft ontvangen, maar dat hij dit onmogelijk kon aantonen. De Afdeling stelt allereerst vast dat het niet aan het bestuursorgaan lag dat het besluit onbestelbaar retour is ontvangen. Het besluit was dus op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Vervolgens herhaalt de Afdeling de vaste lijn ten aanzien van beroepen op verschoonbare termijnoverschrijding, namelijk dat een belanghebbende feiten moet stellen waaruit redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht niet is ontvangen. Op het moment dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is, dient een belanghebbende vervolgens binnen een termijn van twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen bezwaar of beroep in te dienen. Wordt die termijn langer, dan hangt het van de feiten en omstandigheden van het geval af of een later ingesteld bezwaar of beroep als verschoonbaar wordt aangemerkt.

In deze zaak had belanghebbende pas na de termijn van twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een besluit is genomen bezwaar, beroep ingesteld. Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid bespreekt de Afdeling eerst het belang van termijnen voor de rechtszekerheid en het voorkomen van rechtsonzekerheid. Met het vasthouden aan de termijnen voor bezwaar en beroep wordt beoogd rechtsonzekerheid te voorkomen die ontstaat doordat een besluit ook na het verstrijken van die termijnen niet onaantastbaar blijkt te zijn. Onzekerheid over de formele rechtskracht van besluiten is volgens de Afdeling vooral onwenselijk te achten als er belangen van derden op het spel staan.

Omdat hier ‘slechts’ sprake was van een tweepartijengeschil en omdat belanghebbende in persoon procedeerde, oordeelt de Afdeling dat belanghebbende zijn beroepschrift in dit geval niet verwijtbaar te laat heeft ingediend. De rechtbank heeft in dit geval het beroep dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. 

Het is afwachten of de andere hoogste bestuursrechters deze lijn van de Afdeling gaan volgen. Het past in ieder geval in de tendens om bestuursrechtelijke procedures laagdrempelig te laten zijn.