Gewijzigde toetsing van besluiten op herhaalde aanvraag (artikel 4:6 Awb) of verzoek terug te komen van een besluit

In zijn uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) wijzigt de Centrale Raad van Beroep (Raad) in navolging van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2016:3131) met onmiddellijke ingang zijn rechtspraak over toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek terug te komen van een besluit.  

Een bestuursorgaan heeft bij een herhaalde aanvraag de mogelijkheid deze inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een belanghebbende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de belanghebbende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast kan een bestuursorgaan er ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een belanghebbende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit.

De Afdeling en de Raad hanteren voortaan de volgende nieuwe lijn, waarbij dus van belang is welke keuze voor afhandeling van de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit door het bestuursorgaan is gemaakt.

In het geval het bestuursorgaan ervoor kiest (1) de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden af te wijzen, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek voortaan alsof dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek betreft. Anders dan voorheen beoordeelt de bestuursrechter dus niet meer ambtshalve of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.

In het geval het bestuursorgaan ervoor kiest (2) toepassing te geven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt stelt dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Anders dan voorheen, kan bij een terechte toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb (geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden), de bestuursrechter toch nog  tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit evident onredelijk is. Wat in dit verband als evident onredelijk moet worden aangemerkt en welke gevolgen de bestuursrechter aan die conclusie verbindt, zal verdere rechtspraak moeten uitwijzen.

Meer weten over de Algemene wet bestuursrecht? Kom dan naar onze Basiscursus Algemene wet bestuursrecht op 4 en 11 april 2017.