Tenuitvoerlegging voorwaardelijk ontslag

Ambtenarenrecht

Aan een secretarieel medewerker bij een gemeente wordt in juli 2003 de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd. Bepaald wordt dat het ontslag niet ten uitvoer zal worden gelegd als betrokkene zich gedurende een periode van twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander plichtsverzuim. Het plichtsverzuim bestaat uit het gelegenheid bieden aan andere personen strafbare feiten te plegen vanuit en rondom haar woning en het plegen van een winkeldiefstal (CRvB 13 april 2006, LJN: AW4578).

Zoals bij het opleggen van disciplinaire straffen altijd het geval is, ligt ook hier de vraag voor of de aard en ernst van de verweten gedragingen zodanig zijn dat de opgelegde straf daaraan niet onevenredig is te achten. Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep spelen daarbij in onderhavige kwestie verschillende aspecten een rol. Zo heeft betrokkene het risico aanvaard dat er vanuit haar woning strafbare feiten werden gepleegd met de daaruit voortvloeiende overlast en valt haar te verwijten dat zij niet direct na bekendmaking daarvan er zorg voor heeft gedragen de daders onmiddellijk uit haar woning te verwijderen.

De Raad is dan ook van oordeel dat betrokkene door haar handelwijze er blijk van heeft gegeven zich onvoldoende bewust te zijn van de grenzen die uit de aard van haar functie voortvloeien. Om redenen van algemeen belang moet immers grote betekenis worden gehecht aan de betrouwbaarheid en onkreukbaarheid van een ambtenaar die fungeert als tussenschakel tussen de overheid en de burger. De opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag acht de Raad dan ook niet onevenredig aan het verweten plichtsverzuim.

Hiermee is de zaak echter niet afgedaan.

In augustus 2003 pleegt betrokkene weer een winkeldiefstal. Vervolgens wordt in oktober 2003 overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk ontslag met onmiddellijke ingang wegens als ernstig gekwalificeerd plichtsverzuim. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat betrokkene op het moment dat zij betrapt werd, gezien is door burgers die er van op de hoogte waren dat zij werkzaam was als ambtenaar bij de gemeente.

Hoe wordt dit tweede besluit om uitvoering te geven aan het eerder genomen ontslagbesluit door de rechter getoetst? Dit blijkt uit het volgende voorbeeld waarin de vaste jurisprudentie van de Raad wordt weergegeven.

Een belastingambtenaar maakt zich schuldig aan plichtsverzuim door zonder toestemming nevenwerkzaamheden te verrichten. Aan hem wordt de disciplinaire straf van ontslag opgelegd onder bepaling dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd indien hij zich gedurende een periode van twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim dan wel enig ander ernstig plichtsverzuim. Omdat hij zich binnen de gestelde periode opnieuw schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim wordt het opgelegde strafontslag ten uitvoer gelegd. De Raad gaat voorbij aan het bezwaar van betrokkene dat de nadelige gevolgen van het ontslagbesluit onevenredig zijn in verhouding met het gepleegde plichtsverzuim. De Raad stelt voorop dat in de situatie dat het eerdere besluit in rechte onaantastbaar is geworden, in het kader van het onderhavige geding als vaststaand moet worden aangenomen dat als betrokkene zich opnieuw aan soortgelijk of andere relevant plichtsverzuim schuldig maakt de straf van onvoorwaardelijk ontslag in beginsel rechtmatig is (CRvB 16 januari 1997, TAR 1997/41).

Dus als het gaat om de tenuitvoerlegging van de straf hoeft geen (on)evenredigheidstoetsing plaats te vinden. Beoordeeld wordt of het opnieuw gepleegde plichtsverzuim de uitvoering van de straf rechtvaardigt en of het bestuursorgaan – alle belangen afwegende – in redelijkheid heeft kunnen komen tot het bestreden besluit. De Raad was in onderhavige zaak van oordeel dat dit het geval was.

Ook in de eerste casus van de secretarieel medewerker kwam de Raad tot het oordeel dat de gemeente gelet op het gepleegde plichtsverzuim bevoegd was om tot tenuitvoerlegging van het ontslagbesluit over te gaan. Er was sprake van relevant ernstig plichtsverzuim.

Conclusie

Bij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag behoeft naast de beoordeling of het gepleegde plichtsverzuim de uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt, geen onevenredigheidstoetsing plaats te vinden. Deze toets is immers al aan de orde geweest bij het opleggen van het voorwaardelijk strafontslag.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Eerdere publicaties

Latere publicaties

Ambtenarenrecht
Ambtenarenrecht
Ambtenarenrecht