Op het verkeerde been

Bestuursrecht

Wanneer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, legt het bestuursorgaan het ontwerpbesluit ter inzage. Het bestuursorgaan is verplicht door middel van een openbare kennisgeving (publicatie) waarin de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit is weergegeven, mededeling te doen van de terinzagelegging. Vervolgens bestaat de mogelijkheid zienswijzen in te dienen over het ontwerpbesluit. Als de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd, staat rechtstreeks beroep open. Maakt iemand geen gebruik van de mogelijkheid zienswijzen in te dienen, dan vervalt daarmee ook de mogelijkheid later in beroep te gaan tegen het besluit. Op basis van de publicatie beslist de burger of hij de stukken wil gaan inzien en of hij zienswijzen in wil dienen. Als de inhoud van de publicatie ter kennisgeving in grote mate afwijkt van, of tegengesteld is aan, de feitelijke inhoud van het ontwerp is de kans groot dat de burger deze beslissing neemt op basis van onjuiste informatie. Wat zijn de gevolgen van een onjuiste publicatie waardoor de burger mogelijk op het verkeerde been wordt gezet?

Feitelijke onjuistheden fataal

Onlangs heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS / de Afdeling) twee uitspraken gedaan over de eisen die aan de kennisgeving van de terinzagelegging van een ontwerpbesluit worden gesteld.

In de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2008 (LJN: BG1132) wordt het beroep behandeld van enkele appellanten tegen het besluit tot goedkeuring van een bestemmingsplan door het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel (hierna: GS). De gemeenteraad van Twenterand heeft het bestemmingsplan vastgesteld en het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Overeenkomstig artikel 3:11 Awb is daarvan kennisgeving gedaan. In de kennisgeving is de volgende passage opgenomen: ‘Er worden geen nieuwe ingrepen, anders dan al is geregeld in de geldende bestemmingsplannen en ontwikkelingen waarover al besluitvorming heeft plaatsgevonden, mogelijk gemaakt.’

De Afdeling concludeert dat de publicaties onjuistheden bevatten. Het plan maakt namelijk wel nieuwe ontwikkelingen mogelijk en daarover heeft op het moment van publicatie nog geen besluitvorming plaatsgevonden. De zakelijke inhoud van de publicatie komt dus niet overeen met de inhoud van het plan. Vervolgens overweegt de Afdeling dat gelet op de onjuiste inhoud niet kan worden uitgesloten dat appellanten en anderen dan appellanten door de onjuiste publicaties geen aanleiding hebben gezien een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid en daardoor in zoverre in hun belangen zijn geschaad. De conclusie van de Afdeling is dan ook dat het plan op dit punt is vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 3:12, eerste lid Awb. Door het plan niettemin in zoverre goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 Awb. De Afdeling vernietigt het bestreden besluit voor het deel waarin goedkeuring is verleend aan de betreffende wijzigingsbevoegdheid.

De uitspraak bevestigt de eerder ingezette lijn met de uitspraak van 20 april 2005 (AbRS, LJN: AT4211). In deze uitspraak werd door het bestuursorgaan in de kennisgeving in een huis-aan-huisblad ten onrechte opgenomen dat slechts belanghebbenden hun zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan kenbaar konden maken. Op grond van het oude artikel 23 Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) volgde namelijk dat eenieder zienswijzen kon indienen. De Afdeling zag ook hierin aanleiding de vaststelling van het plan in strijd te achten met de vereisten van artikel 3:12 Awb. Vervolgens heeft de Afdeling op grond van het bepaalde in artikel 10:27 Awb het besluit tot vaststelling van het plan vernietigd en goedkeuring aan het plan onthouden. De Afdeling overwoog dat de eisen aan de terinzagelegging en kennisgeving een minimale waarborg bieden. Deze eisen dienen dan ook strikt nageleefd te worden.

Herstel mogelijk

Gevolg van de uitspraken is, dat bestuursorganen er nauwlettend op moeten toezien dat de informatie die in de publicatie op grond van artikel 3:12 Awb naar buiten wordt gebracht, geen procedurele of inhoudelijke onjuistheden bevat. Wel kan het bestuursorgaan een onjuiste publicatie herstellen door het doen van een nieuwe, juiste, publicatie. Deze tweede publicatie kan de volledige eerdere publicatie herstellen, maar kan ook een aanvulling vormen op de eerdere publicatie. Als deze ‘herstelpublicatie’ voldoet aan de vereisten van artikel 3:12 Awb ziet de Afdeling geen aanleiding om te veronderstellen dat er onvoldoende mogelijkheid is geboden zienswijzen in te dienen.

Ontvang onze publicaties

Ontvang ons cursusaanbod

Volg ons op social media

Gerelateerde publicaties

Eerdere publicaties

Aanbestedingsrecht en contractenrecht, Bestuursrecht
Bestuursrecht