Geen vaste aanstelling na langdurige ziekte tijdens proeftijdaanstelling

In een recente uitspraak bevestigt de Centrale Raad van Beroep bestaande jurisprudentie over het niet voortzetten van een dienstverband na afloop van een proeftijdaanstelling (CRvB 10 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4295).

Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient het besluit tot het niet voortzetten van een tijdelijk dienstverband na afloop van de proeftijd terughoudend te worden getoetst (CRvB 2 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6920). Deze toets is in de eerste plaats beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan redelijkerwijs te stellen eisen en/of verwachtingen heeft voldaan. Volgens de Raad mag het bestuursorgaan van een ambtenaar verwachten dat hij met voldoende continuïteit, zonder langdurig ziekteverzuim, zijn functie vervult (CRvB 19 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD6321).

In de uitspraak van 10 november 2016 staat de vraag centraal of de werkgever in redelijkheid kon besluiten een medewerker na zijn proeftijdaanstelling geen vaste aanstelling te geven. De medewerker had een proeftijdaanstelling van een jaar, maar was een groot deel van deze periode ziek. Dit was voor de werkgever aanleiding om te concluderen dat de medewerker niet in staat is zijn functie met de nodige continuïteit te vervullen.

De Raad overweegt dat de conclusie van de werkgever wordt ondersteund door verklaringen van de bedrijfsarts. Naar het oordeel van de bedrijfsarts zijn de problemen ten aanzien van het functioneren en de ziekmelding van de medewerker mede het gevolg van het feit dat de medewerker het beste functioneert wanneer hij op zichzelf kan werken. De keuze om de medewerker in een seniorfunctie te plaatsen, waarbij hij leiding dient te geven aan collega’s, was volgens de bedrijfsarts niet verstandig. De Raad oordeelt dat de werkgever mocht afgaan op het oordeel van de bedrijfsarts en dat uit dit oordeel voldoende blijkt dat ook in de toekomst niet valt te verwachten dat de medewerker met voldoende continuïteit, zonder langdurig ziekteverzuim, zijn functie zal vervullen.

Op grond van het voorgaande heeft de werkgever volgens de Raad op goede gronden besloten de medewerker geen vaste aanstelling te geven.